Reece schudde zijn hoofd.
“Als je hier blijft, zullen ze je vinden. Je zult weer gevangen genomen worden—en daarna geëxecuteerd—als je niet eerst door een menigte wordt gedood.”
“Dat is een risico dat ik moet nemen,” zei Thor.
Reece staarde hem een tijdje aan, en zijn blik veranderde van bezorgd naar bewonderend. Uiteindelijk knikte hij langzaam.
“Je bent trots. En dom. Heel dom. Dat is waarom ik je mag.”
Reece glimlachte. Thor glimlachte terug.
“Ik moet je vader zien,” zei Thor. “Ik moet eens kans hebben om hem uit te leggen, face-to-face, dat ik het niet was, dat ik er niets mee te maken had. Als hij besluit me te vervolgen, dan het zij zo. Maar ik heb een kans nodig. Ik wil dat hij het weet. Dat is alles dat ik van je vraag.”
Reece staarde hem ernstig aan. Eindelijk, na wat voelde als een eeuwigheid, knikte hij.
“Ik kan je naar hem toe brengen. Ik ken een weg terug, die naar zijn kamer leidt. Het is gevaarlijk—en als je eenmaal binnen bent, sta je er alleen voor. Er is geen weg terug. Er is dan niets meer dat ik voor je kan doen. Het kan je dood betekenen. Weet je zeker dat je dat risico wil nemen?”
Thor knikte, bloedserieus.
“Goed dan,” zei Reece, en hij wierp Thor ineens een mantel toe.
Thor ving hem en keek verrast naar beneden; toen besefte hij dat Reece dit waarschijnlijk al allemaal gepland had.
Reece glimlachte terwijl Thor naar hem op keek.
“Ik wist dat je dom genoeg was om te willen blijven. Ik had niet anders verwacht van mijn beste vriend.”
HOOFDSTUK VIER
Gareth ijsbeerde door zijn kamer, de gebeurtenissen van de nacht herlevend, overspoeld door angst. Hij kon niet geloven wat er tijdens het feestmaal was gebeurd, hoe het allemaal zo fout was gelopen. Hij kon nauwelijks bevatten dat die stomme jongen, die buitenstaander, Thor, op de één of andere manier achter zijn plan was gekomen—en er zelfs in was geslaagd om de drinkbeker te onderscheppen. Gareth dacht terug aan het moment waarop hij Thor had zien opspringen en de drinkbeker weg had zien slaan. Toen hij had gehoord hoe de drinkbeker de stenen vloer raakte en had gezien hoe de wijn over de grond liep, had hij al zijn dromen en ambities ermee zien wegstromen.
Op dat moment werd Gareth geruïneerd. Alles waar hij voor had geleefd werd vernietigd. En toen die hond de wijn had opgelikt en dood neer was gevallen—wist hij dat het voorbij was. Hij zag zijn hele leven aan hem voorbij gaan, hij zag hoe hij ontdekt zou worden, en veroordeeld zou worden tot een leven in de kerker voor poging tot moord op zijn vader. Of erger nog, geëxecuteerd. Het was stom. Hij had het plan nooit moeten doorzetten, hij had nooit die heks moeten bezoeken.
Gareth had in elk geval snel gereageerd en zijn kans gegrepen. Hij was opgesprongen en de eerste geweest om Thor de schuld te geven. Als hij er zo aan terugdacht, was hij trots op zichzelf, op hoe snel hij had gereageerd. Het was een moment van inspiratie geweest, en tot zijn verbazing leek het gewerkt te hebben. Ze hadden Thor meegesleept, en daarna was het feestmaal bijna weer bedaard. Natuurlijk was daarna niets meer hetzelfde, maar in ieder geval was de jongen verdacht.
Gareth bad alleen dat het zo zou blijven. Het was tientallen jaren geleden sinds de laatste moordpoging op een MacGil, en Gareth vreesde een onderzoek, dat ze dieper zouden gaan graven. Terugkijkend wist hij dat het dwaas was geweest om te trachten hem te vergiftigen. Zijn vader was onoverwinnelijk. Gareth had dat moeten weten. Hij was zijn doel voorbij geschoten. En nu had hij het gevoel dat het slechts een kwestie van tijd was voordat ze hem zouden verdenken. Hij moest doen wat hij kon om de schuld in Thor zijn schoenen te schuiven en hem te laten executeren voor het te laat was.
In ieder geval had Gareth zichzelf enigszins verlost: na die gefaalde poging had hij de moord afgeblazen. Nu voelde hij zich opgelucht. Nadat hij zijn plan had zien falen, had hij beseft dat er toch een deel van hem was, diep van binnen, dat zijn vader toch niet wilde doden, dat zijn bloed niet aan zijn handen wilde hebben. Hij zou geen koning worden. Hij zou misschien wel nooit koning worden. Maar na alles wat er gebeurd was had hij daar vrede mee. Hij zou in ieder geval vrij zijn. Hij zou nooit kunnen omgaan met de stress, en dit allemaal nog een keer mee maken: de geheimen, het verdoezelen, de constante angst om ontdekt te worden. Het was simpelweg te veel voor hem. Terwijl hij bleef ijsberen werd het steeds later en eindelijk begon hij wat te kalmeren. Net toen hij weer een beetje tot zichzelf begon te komen, en hij van plan was om naar bed te gaan, klonk er een kabaal, en hij draaide zich om. Zijn deur vloog open en Firth barstte naar binnen, zijn ogen opengesperd, driftig, de kamer instormend alsof hij achterna werd gezeten.
“Hij is dood!” schreeuwde Firth. “Hij is dood! Ik heb hem vermoord. Hij is dood!”
Firth was hysterisch, ijlend, en Gareth had geen idee waar hij het over had. Was hij dronken?
Firth rende door de kamer, gillend, zijn handen hoog—en toen zag Gareth zijn handpalmen, onder het bloed. Zijn gele tuniek was bebloed.
Gareths hart sloeg een slag over. Firth had zojuist iemand gedood. Maar wie?
“Wie is dood?” wilde Gareth weten. “Over wie heb je het?”
Maar Firth was hysterisch, en kon zich niet concentreren. Gareth rende naar hem toe, greep hem stevig bij zijn schouders en schudde hem door elkaar heen.
“Geef antwoord!”
Firth opende zijn ogen en staarde voor zich uit, met de ogen van een wild paard.
“Je vader! De Koning! Hij is dood! Door mijn hand!”
Bij die woorden voelde het of er een mes in zijn eigen hart was gestoken.
Hij staarde Firth aan, met grote ogen, als bevroren, en voelde zijn hele lichaam gevoelloos worden. Hij liet hem los, deed een stap naar achteren, en trachtte op adem te komen. Het bloed bewees dat Firth de waarheid sprak. Hij kon het niet eens bevatten. Firth? De staljongen? De zwakste van al zijn vrienden? Zijn vader gedood?
“Maar… hoe is dat mogelijk?” hijgde Gareth. “Wanneer?”
“Het gebeurde in zijn kamer,” zei Firth. “Nu net. Ik heb hem neergestoken.”
De realiteit van het nieuws begon in te zinken, en Gareth kwam weer bij zinnen; hij zag zijn open deur, rende er naar toe en smeet hem dicht, maar niet voordat hij had gecontroleerd of er geen wachters waren die hem hadden gezien. Gelukkig was de gang leeg. Hij trok de zware ijzeren grendel voor de deur en haastte zich weer door de kamer. Firth was nog steeds hysterisch, en Gareth moest hem zien te kalmeren. Hij had antwoorden nodig.
Hij greep hem bij zijn schouders, draaide hem rond en sloeg hem hard genoeg om hem bij zinnen te brengen. Eindelijk concentreerde Firth zich op hem.
“Vertel me alles,” beval Gareth koud. “Vertel me precies wat er is gebeurd. Waarom heb je dit gedaan?”
“Hoe bedoel je, waarom?” vroeg Firth verward. “Jij wilde hem doden. Je vergif werkte niet. Ik dacht dat ik je kon helpen. Ik dacht dat dat was wat jij wilde.”
Gareth schudde zijn hoofd. Hij greep Firth bij zijn shirt en schudde hem door elkaar.
“Waarom heb je dit gedaan!?” schreeuwde Gareth.
Gareth voelde zijn hele wereld instorten. Geschokt besefte hij dat hij medelijden had met zijn vader. Hij kon het niet begrijpen. Slechts uren geleden had hij niets liever gewild dan hem dood aan de tafel te zien. Nu voelde het idee als de dood van zijn beste vriend. Hij voelde zich overspoeld worden door spijt. Een deel van hem had hem helemaal niet gewild dat hij zou sterven—zeker niet op deze manier. Niet door Firth zijn hand. En niet door een mes.
“Ik begrijp het niet,” jammerde Firth. “Slechts uren geleden probeerde je hem zelf te vermoorden. Je plan met de drinkbeker. Ik dacht dat je dankbaar zou zijn!”