“Het zou kunnen,” zei Kevin. Hij was niet overtuigd. De dingen die hij had gezien gingen niet om een of andere wereld waar hij niet ziek was. Ze gingen om een plek die hij helemaal niet begreep.
“Dat heb je nog het gevoel van naderend onheil met vuur en licht,” zei Dr. Yalestrom. “Het gevoel dat dingen ten einde komen. Je hebt het zelfs over een aftelling, compleet met cijfers.”
De cijfers maakten geen deel uit van de aftelling; dat was alleen het langzame pulseren, dat geleidelijk aan steeds sneller ging. Kevin had het vermoeden dat hij haar daar niet meer van zou kunnen overtuigen. Wanneer volwassenen hadden besloten wat de waarheid was, kon hij hen niet meer op andere gedachten brengen.
“Dus wat kan ik doen?” vroeg Kevin. “Als u denkt dat ze niet echt zijn, moet ik er dan niet vanaf zien te komen?”
“Wil je ervan af komen?” vroeg Dr. Yalestrom.
Kevin dacht daarover na. “Ik weet het niet. Ik denk dat ze misschien belangrijk zijn, maar ik heb er niet om gevraagd.”
“Op dezelfde manier dat je er niet om hebt gevraagd om gediagnosticeerd te worden met een degeneratieve hersenziekte,” zei Dr. Yalestrom. “Misschien zijn die twee dingen aan elkaar verbonden, Kevin.”
Kevin had er ook al aan gedacht dat zijn visioenen op een bepaalde manier aan de ziekte gelinkt waren. Dat het zijn hersenen misschien dusdanig had veranderd dat hij ontvankelijk genoeg was voor de visioenen. Maar hij dacht niet dat dat was wat de psychologe bedoelde.
“Dus wat kan ik doen?” vroeg Kevin weer.
“Er zijn dingen die je kunt doen, niet om ervan af te komen, maar wel om mee om te leren gaan.”
“Zoals?” vroeg Kevin. Hij moest toegeven dat hij hoop voelde bij de gedachte. Hij wilde niet dat dit maar door zijn hoofd bleef spoken. Hij had er niet om gevraagd boodschappen te ontvangen die niemand anders begreep, en het zorgde er alleen maar voor dat hij gestoord leek als hij erover praatte.
“Je kunt dingen vinden om jezelf af te leiden van de hallucinaties als ze komen,” zei Dr. Yalestrom. “Je kunt proberen jezelf te herinneren aan het feit dat dit niet echt is. Als je twijfelt, zoek dan naar dingen om het te controleren. Misschien kun je iemand anders vragen of zij hetzelfde zien. Vergeet niet, het is niet erg om te zien wat je ziet, maar hoe je erop reageert is aan jou.”
Kevin dacht dat hij dat wel kon onthouden. Toch deed het niets om de vage puls van de aftelling te sussen, roffelend op de achtergrond, steeds sneller.
“En ik denk dat je het moet vertellen aan de mensen die het niet weten,” zei Dr. Yalestrom. “Het is niet eerlijk tegenover hen om het te verzwijgen.”
Ze had gelijk.
En er was een persoon die hij het eerder moest vertellen dan de rest.
Luna.
HOOFDSTUK VIER
“Dus,” zei Luna terwijl zij en Kevin over een van de paden van het Lafayette Reservoir Recreatiegebied liepen, tussen de toeristen en gezinnen door, “waarom ontweek je me?”
Je kon op Luna aan om direct ter zake te komen. Dat was een van de dingen die Kevin zo leuk vond aan haar. Niet dat hij haar leuk leuk vond. Daar leken mensen altijd vanuit te gaan. Ze dachten omdat ze mooi en blond was, en waarschijnlijk cheerleader materiaal, als ze dat niet allemaal stom vond, dat ze natuurlijk vriendje en vriendinnetje waren. Ze gingen er gewoon vanuit dat dat was hoe het leven in elkaar stak.
Maar ze waren niet samen. Luna was zijn beste vriendin. De persoon waar hij, buiten school, de meeste tijd mee doorbracht. Waarschijnlijk de enige persoon in de wereld met wie hij werkelijk over alles kon praten.
Behalve, zo bleek nu, over dit.
“Ik heb niet…” Kevin dwaalde af toen hij Luna hem aan zag staren. Staren kon ze goed. Kevin had het vermoeden dat ze waarschijnlijk geoefend had. Hij had iedereen, van pestkoppen tot onbeschofte winkeleigenaren, zien terugdeinzen omdat ze niet langer tegen haar gestaar konden. Met die blik van haar was het onmogelijk om tegen haar te liegen. “Oké, dat heb ik, maar het is moeilijk, Luna. Ik heb iets… nou, iets waarvan ik niet weet hoe ik het je moet vertellen.”
“Oh, doe niet zo stom,” zei Luna. Ze vond een achtergelaten frisdrank blikje en schopte het over het pad tussen haar voeten, met de vaardigheid van iemand die dat al veel te vaak had gedaan. “Ik bedoel, hoe erg kan het zijn? Ga je verhuizen? Moet je weer naar een andere school?”
Misschien zag ze iets in zijn ogen, want ze zweeg even. Er was iets breekbaars aan die stilte, alsof ze allebei op hun tenen liepen om te voorkomen dat hij verbroken werd. Maar ze moesten wel. Ze konden niet eeuwig blijven doorlopen.
“Iets ergs dus?” zei ze. Met een laatste beweging van haar voet schopte ze het blikje in een afvalbak.
Kevin knikte. Erg was één manier om het te brengen.
“Hoe erg?”
“Erg,” zei hij. “Het reservoir?”
Het reservoir was de plek waar ze heen gingen als ze wilde zitten en ergens over wilden praten. Ze hadden gepraat over dat Billy Hames Luna leuk had gevonden toen ze negen waren, en over de dood van Kevins kat, Tiger, toen ze tien waren. Niets van dat alles had hen hier op voor kunnen bereiden. Hij was geen kat.
Ze liepen naar de waterkant, uitkijkend over de bomen aan de andere kant, de mensen met hun kano’s en hun roeiboten. Vergeleken met een aantal andere plekken waar ze vaak rondhingen was dit fijn. Mensen gingen ervan uit dat Kevin een jongen uit het verkeerde deel van de stad was die Luna op het verkeerde pad bracht, maar zij was degene die het talent had om zich tussen hekken door te wringen en op verlaten gebouwen te klimmen. Kevin volgde waar hij kon. Hier was er niets van dat, alleen het water en de bomen.
“Wat is er?” vroeg Luna. Ze schopte haar schoenen uit en liet haar voeten in het water bungelen. Kevin had geen zin om hetzelfde te doen. Op dat moment wilde hij niets liever dan vluchten en zich verstoppen. Alles als hij haar maar niet de waarheid hoefde te vertellen. Het voelde alsof hoe langer hij het uitstelde, hoe langer het niet echt was.
“Kevin?” zei Luna. “Je begin me bang te maken. Kijk, als je me niet wil vertellen wat er is, dan bel ik je moeder wel om het haar te vragen.”
“Nee, niet doen,” zei Kevin snel. “Ik weet niet… Mam heeft er moeite mee.”
Luna keek steeds bezorgder. “Wat is er aan de hand? Is ze ziek? Ben jij ziek?”
Kevin knikte. “Ik ben ziek,” zei hij. Hij legde zijn hand op Luna’s schouder. “Ik heb iets dat leukodystrofie heet. Ik ben stervende, Luna.”
Hij wist dat hij het te snel had gezegd. Bij iets als dit zou er een hele uitleg bij moeten komen, een gepaste opbouw. Maar om eerlijk te zijn was dat het belangrijkste.
Ze staarde hem aan en schudde ongelovig haar hoofd. “Nee, je kan niet, dat is…”
Ze knuffelde hem, stevig genoeg om Kevin de adem te benemen.
“Zeg dat het een grapje is. Zeg dat het niet echt waar is.”
“Ik wou dat het niet zo was,” zei Kevin. Hij wenste dat meer dan wat dan ook.
Luna deed een stap achteruit, en Kevin kon zien dat haar gezicht samentrok van de inspanning om niet te huilen. Normaal gesproken kostte het Luna weinig moeite om niet om dingen te huilen. Maar nu kon hij zien dat het haar alles kostte.
“Dit… hoe lang nog?” vroeg ze.
“Ze zeiden misschien zes maanden,” zei Kevin.
“En dat was dagen geleden, dus nu is het minder,” kaatste Luna terug. “En jij stond er alleen voor, en…” Ze zweeg toen het tot haar doordrong.
Kevin zag haar naar de mensen op het water kijken, met hun kleine bootjes en hun snelle duiken in het water. Ze leken zo gelukkig daar. Ze staarde naar hen alsof zij hetgeen waren dat ze niet kon geloven, in plaats van de ziekte.
“Het is niet eerlijk,” zei ze. “Al die mensen, die gewoon doorgaan alsof de wereld hetzelfde is, die plezier hebben terwijl jij sterft.”
Kevin glimlachte verdrietig. “Wat moeten we eraan doen? Tegen ze zeggen dat ze geen plezier mogen maken?”
Hij besefte het gevaar van die uitspraak net te laat. Luna sprong op, zette haar handen naast haar mond en schreeuwde.