Caitlin knipperde met haar ogen en plots stond haar vader boven haar en glimlachte op haar neer. Ze kon voelen hoe de liefde van hem afstraalde. Hij knielde en ontsloot langzaam haar kluisters.
Caitlin leunde voorwaarts en omhelsde hem en ze kon zijn warmte, zijn geruststelling voelen. Het voelde zo fijn om in zijn armen te zijn; ze voelde haar tranen stromen op haar wangen.
“Het spijt me, vader. Ik heb je teleurgesteld.”
Hij leunde achterover en glimlachte naar haar terwijl hij in haar rechtstreeks in de ogen keek.
“Je hebt alles gedaan waarop ik hoopte, en meer,” antwoordde hij. “Nog een laatste sleutel en we zullen samen zijn. Voor altijd.”
Caitlin knipperde met haar ogen en wanneer ze die terug opende, was hij weg.
In zijn plaats waren er twee figuren, bewegingsloos liggend op een rotsachtig plateau. Caleb en Scarlet.
Plots herinnerde Caitlin het zich. Hun ziekte.
Ze probeerde hen van de rots weg te verplaatsen maar ze was nog steeds geketend en, hoewel ze vocht wat ze kon, waren ze onbereikbaar. Ze knipperde opnieuw met haar ogen en plots stond Scarlet over haar, neerkijkend.
“Mama?”, vroeg ze.
Scarlet glimlachte naar haar en Caitlin kon voelen hoe haar liefde haar ommantelde. Ze wilde haar omhelzen en ze vocht met alles wat ze in haar had, maar ze kon zich niet vrijmaken.
“Mama?” Scarlet vroeg het opnieuw terwijl ze een enkele, kleine hand uitstrekte.
Caitlin zat onmiddellijk kaarsrecht.
Diep ademend hield ze haar handen langs haar zijde en probeerde ze uit te vissen of ze nog steeds geketend, dan wel vrij was. Ze kon vrij haar handen en voeten bewegen en wanneer ze rond keek zag geen spoor meer van ketens. Ze keek op en zag een enorme rode zon aan de horizon. Daarna keek ze rond en zag dat ze op een rotsachtig plateau lag. Net zoals in haar droom.
De dageraad brak aan boven de horizon. Zo ver als ze kon zien waren er in mist gehulde bergpieken, eindeloos mooi afstekend tegen de open hemel. Ze tuurde in het gedempte licht van de dageraad, in een poging om haar omgeving te herkennen en wanneer ze daarin slaagde, sprong haar hart op. Daar, in de verte, lagen er twee beweginsloze figuren. Ze kon al voelen wie het waren: Caleb en Scarlet.
Caitlin sprong recht en rende naar hen toe. Ze knielde tussen hen in en legde een hand op hun borst en schudde ze lichtjes heen en weer. Haar hart klopte van angst terwijl ze zich de gebeurtenissen van hun vorige incarnatie probeerde te herinneren. Gruwelijk beeld na beeld flitste door haar geest terwijl ze zich herinnerde hoe ziek ze waren geweest, Scarlet bedekt met builen van de pokken en Caleb stervend van vampiergif. De laatste keer dat ze hen had gezien leek het zeker dat ze zouden sterven.
Caitlin voelde aan de twee kleine littekens in haar eigen nek. Ze herinnerde zich dat laatste, fatale moment wanneer Caleb zich aan haar had gevoed. Had het gewerkt? Had het hem teruggebracht?
Caitlin schudde elk van hen verwoed heen en weer.
“Caleb!” riep ze. “Scarlet!”
Caitlin voelde haar tranen opwellen terwijl ze er niet probeerde aan te denken hoe het leven zonder hen er zou uit zien. Ze kon het zich onmogelijk voorstellen. Indien ze niet bij haar konden zijn, wilde ze liever niet verder gaan.
Opeens bewoog Scarlet. Caitlins hart vulde zich met hoop toen ze zag hoe ze bewoog en dan langzaamaan omhoog reikte en in haar ogen wreef. Ze keek op naar Caitlin met haar kleine, stralend blauwe ogen en Caitlin kon zien dat haar huid volledig was genezen.
Op Scarlet's gezicht opende zich een brede glimlach en Caitlins hart sprong op.
“Mama!” zei Scarlet. “Waar was je?”
Caitlin barstte in tranen van blijdschap terwijl ze naar beneden reikte en Scarlet naar haar toe trok. Over haar schouder zei ze, ”Ik ben hier, liefje.”
“Ik droomde dat ik je niet kon vinden”, zei ze. “En dat ik ziek was.”
Caitlin slaakte een zucht van verlichting toen ze voelde dat Scarlet volledig genezen was.
“Het was slechts een kwade droom,” zei Caitlin. “Je bent nu genezen. Alles komt in orde.”
Plots hoorde ze geblaf en Caitlin draaide zich net op tijd om Ruth om de hoek recht naar hen toe te zien stormen. Ze was overgelukkig om te zien dat ze er ook in geslaagd was terug te komen en ze was verbaasd hoe groot Ruth, nu een volgroeide wolf, was geworden. Toch gedroeg zich nog als een puppy, haar staart waggelend terwijl ze in Scarlet's armen sprong.
“Ruth!” schreeuwde Scarlet en ze rukte zich los van Caitlin om haar te knuffelen.
Ruth kon haar opwinding nauwelijks bedwingen en ze viel haar zo krachtig aan dat ze Scarlet omverduwde.
Scarlet sprong terug op, schreeuwend van het lachen en van de opwinding.
“Wat is al die beroering?” klonk een stem.
Caleb.
Caitlin draaidezich om, trillend bij het geluid van Caleb's stem. Hij stond glimlachend over haar gebogen. Ze kon het niet geloven. Hij zag er zo jong en gezond uit, beter dan ze hem ooit gezien had.
Ze sprong op en gaf hem een knuffel, zo dankbaar dat hij leefde. Ze voelde zijn sterke spieren wanneer hij haar ook omhelsde en het voelde zo fijn om weer in zijn armen te zijn. Eindelijk was alles juist in de wereld. Het was als een lange, boze droom geweest.
“Ik was zo bang dat je dood was,” zei Caitlin over zijn schouder.
Ze leunde achterover en keek naar hem.
“Weet je het nog?”, vroeg ze. “Weet je nog hoe je ziek was?”
Er kwan en frons op zijn voorhoofd.
“Vaag”, antwoordde hij. “Het lijkt allemaal wel een droom. Ik herinner me dat ik Jade zag. En dat ik mij aan jou voedde.” Plots keek Caleb haar met wijd open ogen aan. “Je hebt mij gered”, zei hij, verbijsterd.
Hij leunde naar haar toe en omhelsde haar.
“Ik hou van je”, fluisterde ze in zijn oor, terwijl hij haar vasthield.
“Ik hou ook van je”, antwoordde hij.
“Papa!”
Caleb tilde Scarlet op in een enorme omhelzing. Daarna reikte hij naar beneden en aaide Ruth, terwijl Caitlin dit ook deed.
Ruth kon niet gelukkiger zijn dan met al die aandacht en probeerde hen springend en jankend terug te knuffelen.
Na een tijdje nam Caleb Caitlins hand en samen draaiden ze zich om en keken ze naar de horizon. Een zacht morgenlicht vulde de eindeloze hemel voor hen, bergpieken doorboorden de hemel en een rozig licht boorde zich door de mist. De pieken strekten zich eindeloos uit en ze kon zien dat ze duizenden meters hoog waren. Ze vroeg zich af waar op de wereld ze zich bevonden.
“Ik vroeg me net hetzelfde af”, zei Caleb, haar gedachten lezend.
Ze onderzochten de horizon, turend in elke richting.
“Herken je het?”, vroeg Caitlin.
Hij schudde traagjes zijn hoofd.
“Wel, het lijkt erop dat we slechts twee opties hebben,” ging ze verder. “Omhoog of omlaag. We bevinden ons reeds zo hoog dat ik omhoog zou kiezen. Laat ons eens kijken wat we van de top kunnen zien.”
Caleb knikte goedkeurend. Caitlin reikte naar Scarlet's hand en ze begonnen alle drie langs de helling omhoog te klimmen.
Het was koud hierboven en Caitlin was nauwelijks gekleed voor dit weer. Ze droeg nog steeds haar zwartlederen laarzen, haar spannende zwarte broek en een nauwsluitend, zwart hemd met lange mouwen, daterend van haar sparring tijd in Engeland. Maar het was niet warm genoeg om haar te beschutten tegen deze koude bergwinden.
Ze maakten haast en klommen langs de helling omhoog terwijl ze zich vastpakten aan de rotsblokken om zich naar omhoog te trekken.
Terwijl de zon hoger in de hemel klom en net wanneer ze zich afvroeg of ze de juiste beslissing hadden genomen, bereikten ze eindelijk de hoogste top.
Buiten adem hielden ze halt en, eindelijk in staat om over de bergrug te kijken, onderzochten ze hun omgeving.
Het uitzicht benam Caitlin de adem. Daar, voor hen, strekte zich de andere kant van de bergrug uit zo ver het oog reikte. En daarachter een oceaan. Verweg in de oceaan kon ze een bergachtig, rotsachtig eiland dat bedekt was met groen, zien. Het was een oeroud eiland, uitstekend uit de oceaan, schilderachtiger dan alles wat ze ooit gezien had. Het leek een plek voor sprookjes, vooral in het vroege ochtendlicht, bedekt met een griezelige mist en met een oranje en purperen gloed.