“Denk je dat hij ooit zal gevonden worden?” vroeg McCleod opnieuw.
Caitlin schraapte haar keel en de hele tafel keek naar haar en wachtte op een antwoord.
“Umm...” begon ze, “Ik heb er eigenlijk nog niet over nagedacht,” antwoordde ze. “Maar als hij echt bestaat... dan zie ik niet in waarom hij niet zou kunnen worden gevonden.”
Er was een gemompel van goedkeuring rond de tafel.
“Zie je,” zei McCleod tegen een van zijn ridders. “Ze is een optimist. Ik denk ook dat hij zal gevonden worden.”
“Oudewijvenpraat,” zei de ridder.
“En wat zal je doen als je ze vindt?” vroeg een andere ridder. “Dat is de echte vraag.”
“Waarom zou ik mij onsterfelijk maken?” antwoordde de koning, hartelijk lachend.
“Je hebt de Heilige Graal daarvoor niet nodig,” zei een andere ridder. “Al wat je nodig hebt, is te worden veranderd.”
Een gespannen stilte viel rond de tafel. Het was duidelijk dat deze ridder te veel had gezegd, dat hij een grens had overgeschreven en iets wat taboe was had vermeld. Hij boog zijn hoofd in schaamte en erkende zo zijn fout.
Caitlin zag McCleod's plotse, donkere blik en op dat moment besefte ze dat hij wanhopig veranderd wilde worden. En dat hij het Aiden's coven zwaar aanrekende dat ze hem niet tegemoetkwamen daarin. Het was duidelijk dat deze ridder een heikel punt had opgeworpen, het enige punt van spanning tussen beide rassen.
“En hoe voelt het eigenlijk?” vroeg de koning luidop, de vraag rechtstreeks aan Caitlin gericht om een of andere reden. “Onsterfelijkheid?”
Caitlin vroeg zich af waarom hij van alle vampiers in de kamer het juist aan haar had gevraagd,. Kon hij niet iemand anders hebben uitgekozen?
Ze dacht erover na. Hoe was het? Wat kon ze mogelijk antwoorden? Aan de ene kant hield ze van haar onsterfelijkheid en om in al die periodes en plaatsen te leven en haar familie en vrienden telkens opnieuw in een nieuwe tijd en op een nieuwe plaats te zien. Aan de andere kant, was er een deel van haar dat verlangde naar een eenvoudig leven, naar een normale gang van zaken. Maar boven alles verbaasde ze zichzelf over hoe kort onsterfelijkheid leek: enerzijds leek het voor altijd te duren, maar anderzijds voelde het altijd aan alsof er nooit genoeg tijd was.
“Het voelt niet zo permanent aan als je je het voorstelt.”
De rest van de tafel knikte instemmend met haar antwoord.
McCleod sprong plots recht uit zijn stoel. En met hem, sprongen alle anderen recht.
Net op het moment dat Caitlin in haar hoofd over de bizarre woordenwisseling ging, zich afvragend of ze hem boos had gemaakt, voelde ze plots zijn aanwezigheid achter haar. Ze draaide zich om en hij stond over haar gebogen.
“Je bent wijzer dan je jaren,” zei hij. “Kom met me mee. En breng je vrienden mee. Ik wil je iets tonen, iets dat al zeer lang op je wacht.”
Caitlin was verrast. Ze had er geen idee van wat het kon zijn.
McCleod draaide zich om en beende de hall uit. Caitlin en Caleb stonden op en samen met Sam en Polly volgden ze hem. Ze keken elkaar verwonderd aan.
Ze volgden de koning over de brede stenen vloer door de enorme kamer en door een zijdeur, terwijl de ridders rond de tafel langzaam terug neer zaten en hun maaltijd verderzetten.
McCleod stapte in stilte door een nauwe met toortsen verlichte hall met Caitlin, Caleb, Sam en Polly in zijn spoor. De oude stenen zalen draaiden en keerden en leidden hen naar een trap.
McCleod nam een toorts van de muur en leidde de weg langs een trap in volstrekte duisternis naar beneden. Terwijl ze stapten, begon Caitlin zich af te vragen waar hij hem heen bracht. Wat had hij hen in hemelsnaam te tonen? Een of ander antiek wapen?
Ten slotte bereikten ze een door toortsen verlicht ondergronds niveau en Caitlin was verbaasd door wat ze zag. Het lage, gewelfde en met goud belegde plafond schitterde. Caitlin kon illustraties zien van Christus en van Ridders,van scenes uit de Bijbel afgewisseld met verschillende vreemde tekens en symbolen. De vloer was een oeroude uitgesleten steen en Caitlin kon het niet helpen dat ze het idee had dat ze een geheime schatkamer was binnengegaan.
Caitlin's hart begon sneller te slaan en ze voelde dat er iets belangrijk op hen wachtte. Ze stapte sneller en haaste zich om de Koning in te halen.
“Dit is de schatkamer van de clan McCleod sinds duizend jaar. Hier bewaren we onze heiligste schatten, wapens en bezittingen. Maar er is een zaak die waardevoller en heiliger is dan al de rest.
Hij stopte en draaide zich naar haar om.
“Het is een schat die we speciaal voor u hebben bewaard.”
Hij draaide zich om en nam een toorts en op hetzelfde moment opende zich plotseling een steen in de muur. Caitlin was verbaasd want ze had geen idee wat zich daar bevond.
McCleod draaide zich opnieuw en leidde hen door een andere kronkelende gang. Uiteindelijk hielden ze halt in een kleine ruimte met een nis. Voor hen stond een troon waarop zich een eenzaam object bevond: een kleine schatkist bezet met juwelen. Het toortslicht flikkerde en verlichtte het en McCleod nam het voorzichtig op.
Langzaam hief hij het deksel op. Caitlin kon het niet geloven.
Daar in de kist lag een enkel stukje antiek perkament in een vervaalde antieke kleur, verkreukeld en gescheurd. Het was bedekt met een oude handgeschreven tekst in een taal die Caitlin niet kon herkennen. Aan de randen bevonden zich veelkleurige letters, tekeningen en symbolen en in midden bevond zich een halfcirkelvormige tekening. Maar omdat het in twee gescheurd was, kon Caitlin niet uitmaken wat het verondersteld was te zijn.
“Voor jou,”, zei hij, terwijl hij het voorzichtig naar haar ophief.
Caitlin nam het stukje gescheurd perkament aan en voelde het kreukelen in haar hand terwijl ze het tegen het licht van de toorts hield. Het was een gescheurde blad, waarschijnlijk uit een boek en met al zijne delicate symboliek leek het wel een kunstwerkje.
“Het is een stuk van de ontbrekende bladzijde van het Heilige Boek,” legde McCleod uit. “Wanneer je het boek vindt, zal de bladzijde compleet zijn. En dan zal je de relikwie vinden waar we allemaal naar zoeken.
Hij keerde zich om en keek haar aan.
“De Heilige Graal.”
HOOFDSTUK ZEVEN
Caitlin zat in haar ruime kamer in Dunvegan Castle aan een schrijftafel en keek door het raam naar de zonsondergang. Ze onderzocht het gescheurde blad dat McCleod haar had gegeven en hield hem tegen het licht. Ze wreef met haar vingers over de Latijnse sierletters. Ze leken en voelden antiek aan. Het volledige blad was zo mooi en ingewikkeld versierd en ze was versteld over de gekunstelde kleuren langs de randen van het papier. In die tijd, realiseerde ze zich, waren boeken op zichzelf al gemaakt om kunstwerken te zijn.
“Caleb lag op hun bed en Scarlet en Ruth lagen uitgespreid op een stapel huiden voor het haardvuur aan de andere kant van de kamer. De kamer was zo ruim dat zelfs met iedereen aanwezig Caitlin zich alleen voelde met haar gedachten. Ze wist dat Sam en Polly in de aanpalende kamer waren. Het was een lange dag met een uitgebreid feest met Aiden's coven en de mannen van de koning geweest en ze maakten zich allemaal klaar voor de nacht.
Caitlin kon niet stoppen met aan het gescheurde stuk papier te denken, en naar waar de aanwijzing haar kon leiden en of het haar naar de vierde sleutel zou brengen. Zou haar vader ditmaal daar zijn? Kon het zijn dat hij dichtbij op haar wachtte? Haar hart klopte sneller bij die gedachte. Betekende dit dat ze eindelijk het schild zou vinden? Dat dit alles voorbij zou zijn? En wat zou ze dan doen? Waar zou ze vervolgens gaan?
Het was allemaal te veel voor haar om erover na te denken. Ze voelde dat ze zich alleen moest concentreren op de aanwijzing voor haar en de rest stap voor stap moest bekijken. Ze dacht aan wat McCleod had gezegd over de Heilige Graal. Hij had haar verteld dat hij en zijn mannen hun leven hadden gewijd aan het vinden van de graal. De legende beweerde dat een vrouw zou komen en hen ernaar toe zou leiden. Hij geloofde dat zij, Caitlin, die vrouw was. Dat was de reden dat hij haar zijn kostbare aanwijzing had gegeven, een antiek stukje papier.