Om de zoveel meter stonden lantaarns op palen. Ze waren nog niet aangestoken, maar vannacht zouden ze de tuinen prachtig verlichten en zouden de mensen op de gazons dansen, zoals ze dat in de grote zalen van het paleis deden.
Sophia zag mensen een voor een naar binnen gaan. Er stond een bediende in goudkleurige kleding bij de poort, vergezeld door twee wachters in een felblauwe uitrusting, hun musketten perfect naast elkaar, terwijl aristocraten en hun bedienden langs slenterden.
Sophia haastte zich naar de poort. Ze hoopte dat ze kon verdwijnen in een groep mensen die naar binnen ging, maar tegen de tijd dat ze aankwam, was ze de enige. Daardoor vestigde de bediende bij de poort zijn volle aandacht op haar. Het was een oudere man met een gepoederde pruik, met krullen tot in zijn nek. Hij keek Sophia aan met een blik die grensde aan minachting.
“En wat wil jíj?” wilde hij weten. Zijn stem was zo dramatisch dat hij net zo goed een acteur kon zijn geweest die een aristocraat speelde, in plaats van een bediende.
“Ik ben hier voor het bal,” zei Sophia. Ze wist dat ze nooit voor een aristocraat door kon gaan, maar ze kon nog iets anders doen. “Ik ben het dienstmeisje van -”
“Maak jezelf niet belachelijk,” kaatste de bediende terug. “Ik weet heel goed wie er naar binnen mogen en geen van hen zou vergezeld worden door een meisje zoals jij. We laten geen hoeren binnen. Zo’n feestje is het niet.”
“Ik weet niet wat u bedoelt,” probeerde Sophia, maar de dreigende blik in zijn ogen vertelde haar dat ze geen schijn van kans maakte.
“Ik zal het even uitleggen,” zei de bediende. Hij leek zich kostelijk te vermaken. “Je jurk ziet eruit alsof hij van een vissersvrouw is. Je stinkt alsof je net uit een beerput bent gekropen. Wat je spraak betreft, je klinkt alsof je dictie niet eens kunt spellen, laat staan toepassen. Nu wegwezen, voor ik je de hele nacht laat opsluiten.”
Sophia wilde hem tegenspreken, maar ze had geen antwoord op zijn wrede woorden. Bovendien hadden ze haar droom in duigen doen vallen, zo gemakkelijk, alsof hij ze gewoon uit de lucht had geplukt. Ze draaide zich om en rende. Het ergste was nog het gelach dat haar door de straat bleef achtervolgen.
Een stukje verderop stopte Sophia in een portiek. Ze was compleet vernederd. Ze had niet verwacht dat dit gemakkelijk zou zijn, maar ze had wel gehoopt dat de mensen in de stad wat vriendelijker zouden zijn. Ze had gedacht dat ze wel voor een dienstmeisje door kon gaan.
Misschien was dat haar fout. Als ze dan toch probeerde om zichzelf opnieuw uit te vinden, waarom zou ze het dan niet meteen goed doen? Misschien was het nog niet te laat. Ze kon niet doorgaan voor het soort dienstmeisje dat haar meesteres naar een bal vergezelde, maar wat dan wel? Ze kon zijn wat ze bijna was geweest als ze in het weeshuis was gebleven. Het soort dienstmeisje dat de laagste van alle banen kreeg.
Dat zou misschien wel werken.
De wijk rondom het paleis zat vol adellijke woningen, maar ook met de zaken die hun eigenaren nodig hadden: kleermakers, juweliers, badhuizen en nog veel meer. Allemaal dingen die Sophia zich niet kon veroorloven, maar ook dingen die ze misschien toch zou kunnen krijgen.
Ze begon met een kleermaker. Dat was het belangrijkste. En misschien, als ze de jurk eenmaal had, zou de rest eenvoudiger zijn. Ze liep de winkel in waar het er het drukst uitzag, hijgend alsof ze op instorten stond, hopend op het beste.
“Wat doe jij hierbinnen?” vroeg een grijsharige vrouw, die opkeek met een mond vol spelden.
“Vergeef mij…” zei Sophia. “Mijn meesteres… ik krijg met de zweep als haar jurk niet op tijd is… ze zei… dat ik de hele weg moest rennen.”
Ze kon niet doorgaan voor een dienstmeisje dat haar meesteres vergezelde, maar ze kon wel een gekochte dienstmeid zijn, die voor een last-minute boodschap was weggestuurd.
“En de naam van je meesteres?” wilde de vrouw weten.
Is dit echt het soort dienstmeid dat Milady D’Angelica zou sturen? Misschien is het omdat ze dezelfde maat hebben en ze wenst te weten of het zal passen?
Sophia’s talent diende zich ongevraagd aan. Ze trok het echter niet in twijfel.
“Milady D’Angelica,” zei ze. “Vergeef me, maar ze zei dat het haast had. Het bal -”
“Zal pas over een uur of twee echt beginnen, en ik betwijfel dat je meesteres er zal willen zijn tot het tijd is om een entree te maken,” antwoordde de kleermaakster. Ze klonk nu wat minder streng, hoewel Sophia vermoedde dat dat alleen kwam door wie ze pretendeerde te dienen. De andere vrouw wees. “Wacht daar.”
Sophia wachtte, hoewel wachten nog nooit zo moeilijk was geweest. Het gaf haar in elk geval wel de kans om te luisteren. De bediende bij het paleis had gelijk gehad: mensen praatten hier anders dan in de armere delen van de stad. Hun klinkers klonken ronder, de randen van hun woorden waren zachter. Een van de vrouwen die er werkte leek uit een van de Koopstaten te komen, en ze had een accent waardoor de letter r rolde.
Het duurde niet lang voor de eerste kleermaakster weer tevoorschijn kwam met een jurk. Ze hield hem omhoog zodat Sophia hem kon inspecteren. Het was de mooiste jurk die Sophia ooit had gezien. Hij glom zilver en blauw en leek met elke beweging te schitteren. Het lijfje was bewerkt met zilverdraad. Zelfs de onderrokken glinsterden, wat haar pure verspilling leek. Niemand zou die toch zien?
“Milady D’Angelica en jij hebben dezelfde maat, toch?” wilde de kleermaakster weten.
“Ja, mevrouw,” antwoordde Sophia. “Daarom heeft ze mij gestuurd.”
“Dan had ze je beter meteen kunnen sturen, in plaats van alleen een lijst met maten.”
“Ik zal het aan haar doorgeven,” zei Sophia.
Dat zorgde ervoor dat de kleermaakster bleek werd van angst, alsof de gedachte alleen al genoeg was om haar een hartaanval te bezorgen.
“Dat is niet nodig. Het is bijna klaar, ik hoef nog maar een paar dingetjes aan te passen. Je weet zéker dat je haar maat hebt?”
Sophia knikte. “Tot op de centimeter, mevrouw. Ze laat me precies hetzelfde eten als zij, zodat we hetzelfde blijven.”
Het was een wild, dwaas detail om te verzinnen, maar de kleermaakster leek erin te trappen. Misschien was dit het soort buitensporigheid waar vrouwen van adel om bekend stonden. Hoe dan ook, ze deed de aanpassingen zo snel dat Sophia het nauwelijks kon bevatten, en overhandigde haar een pakje in een gekleurd papier.
“Zal ik het op Milady’s rekening zetten?” vroeg de kleermaakster. Er zat een hoopvolle toon in haar stem, alsof ze dacht dat Sophia het geld misschien bij zich zou hebben, maar Sophia kon alleen maar knikken. “Natuurlijk, natuurlijk. Ik vertrouw erop dat dat Milady D’Angelica tevreden is.”
“Dat weet ik wel zeker,” zei Sophia. Ze rende praktisch naar de deur.
In feite wist ze zeker dat de aristocrate furieus zou zijn, maar Sophia was niet van plan om daarop te wachten.
Ze had nog meer dingen te doen, en andere pakjes “op te halen” uit naam van haar “meesteres.”
Bij een schoenmaker haalde ze laarzen van het mooiste bleke leer, versierd met lijnen die een scene uit het leven van de Naamloze Godin lieten zien. Bij een parfumeur haalde ze een klein flesje dat rook alsof de maker erin was geslaagd om de essentie van alles wat mooi was in één geurige combinatie te stoppen.
“Het is mijn beste werk!” verkondigde hij. “Ik hoop dat Vrouwe Beaufort ervan geniet.”
Bij elke stop koos Sophia een andere aristocrate om dienstmeisje van te zijn. Dat was uit praktische overwegingen: ze kon niet zeker weten of Milady D’Angelica in elke winkel was geweest. Bij een aantal winkels plukte ze de namen uit de gedachten van de eigenaren. Bij andere winkels, als haar talent niet wilde komen, moest ze hen aan te praat houden tot ze aannames deden, of, in een ander geval, tot ze een blik kon werpen op het logboek op de toonbank.