“Er is storm op komst, mijn vrouwe,” zei Sovos uiteindelijk. “We moeten hier weg. We hebben richting nodig.”
Ze wist dat ze gelijk hadden. En toch kon ze hem niet loslaten.
Net toen Sovos zijn mond open deed om te spreken, werd Lorna ineens overspoeld door opwinding. Ze leunde over de reling. Daar, in de verte, dobberde iets in het water, meegevoerd door de stroming. Ze voelde een tinteling in haar buik, en ze wist dat het hem was.
“DAAR!” schreeuwde ze.
De mannen haastten zich naar de reling en staarden over de rand, en zij zagen het ook: daar lag Thurn, drijvend in het water. Lorna verspilde geen seconde. Ze nam twee grote stappen, sprong van de reling af en dook het ijskoude water van de baai in.
“Lorna!” riep Merk uit. Er klonk bezorgdheid in zijn stem.
Lorna zag de rode haaien onder zich krioelen, en begreep zijn ongerustheid. Ze cirkelden rond Thurn, maar hoewel ze hem aanstootten, zag ze dat ze er nog niet in waren geslaagd door zijn wapenrusting heen te komen. Thurn had geluk, besefte ze, dat hij nog steeds zijn wapenrusting aan had. Het was het enige dat zijn leven had gered—dat, en de houten plank die hem drijvende hield. Maar de haaien werden steeds brutaler, en ze wist dat hij niet lang meer had.
Ze wist ook dat de haaien op haar af zouden komen. Toch aarzelde ze geen moment, niet nu zijn leven in gevaar was. Zoveel was ze hem wel verschuldigd.
Lorna belandde in het water, overweldigd door de ijzige kou, en zonder te stoppen zwom ze onder het wateroppervlak door tot ze bij hem was. Ze gebruikte haar kracht om sneller te zwemmen dan de haaien. Ze sloeg haar armen om hem heen en voelde dat hij nog leefde. Hij was alleen bewusteloos. De haaien begonnen op haar af te komen, en ze zette zich schrap, klaar om te doen wat ze moest om hen in leven te houden.
Ineens zag Lorna touwen naast zich landen. Ze greep er één stevig vast en voelde hoe ze snel naar achteren werd getrokken. Het was geen moment te laat: een rode haai sprong uit het water omhoog en beet naar haar benen. Hij miste haar net.
Lorna, die Thurn stevig vasthield, werd de lucht in getrokken, de ijskoude wind in. Ze bungelden heen en weer en zwaaien tegen de romp van het schip aan. Een moment later werden ze door de crew omhoog gehesen. Op het laatste moment ving ze nog een glimp van de haaien op, woedend omdat ze hun maaltijd kwijt waren.
Lorna belandde met een doffe bons op het dek, Thurn in haar armen. Ze draaide hem onmiddellijk om en onderzocht hem. De helft van zijn gezicht was verminkt, verbrand door de vlammen, maar hij had het in ieder geval overleefd. Zijn ogen waren gesloten. Ze keken tenminste niet naar de hemel; dat was een goed teken. Ze legde haar handen op zijn hart, en ze voelde iets. Het was zwak, maar hij had een hartslag.
Lorna legde haar handpalmen op zijn hart, en ze voelde een golf van energie, een intense hitte die door haar handen stroomde, naar hem toe. Ze riep haar krachten op en wenste dat Thurn weer tot leven kwam.
Ineens gingen Thurns ogen open. Snakkend naar adem schoot hij overeind, en hij gaf water op. Hij hoestte en de andere mannen haastten zich naar voren en wikkelden hem in vachten om hem op te warmen. Lorna was dolblij. Ze zag dat hij weer kleur in zijn gezicht kreeg, en ze wist dat hij het zou halen.
Ineens voelde Lorna hoe er een warme vacht over haar schouders werd gelegd. Toen ze zich omdraaide zag ze Merk glimlachend op haar neerkijken. Hij hielp haar overeind.
De mannen verzamelden zich om haar heen. Ze keken haar nu met nog meer respect aan.
“En nu?” vroeg hij ernstig. Hij moest bijna schreeuwen om boven de wind en het gekreun van het schip uit te komen.
Lorna wist dat hun tijd schaars was. Ze sloot haar ogen en strekte haar handen uit naar de hemel, en langzaam begon ze de textuur van het universum te voelen. Nu het Zwaard van Vlammen verwoest was, Knossos in vlammen was opgegaan en de draken waren gevlucht, moest ze weten waar Escalon hen nodig had.
Ineens voelde ze de vibratie van het Onafgemaakte Zwaard naast zich, en ze wist het. Ze draaide zich om en keek Alec aan, en hij staarde terug.
Ze voelde zijn speciale lotsbestemming in zich opwellen.
“Je zal niet langer achter de draken aan gaan,” zei ze. “De draken die zijn gevlucht zullen niet naar je toe komen—ze zijn nu bang voor je. En als je op zoek gaat, zal je ze niet vinden. Ze zijn elders in Escalon ten strijde getrokken. Het is nu aan iemand anders om hen te verslaan.”
“Wat dan, mijn vrouwe?” vroeg hij verrast.
Ze sloot haar ogen en voelde het antwoord naar zich toe komen.
“De Vlammen,” antwoordde Lorna. Ze wist het zeker. “Ze moeten hersteld worden. Het is de enige manier om te voorkomen dat Escalon door Marda wordt verwoest. Dat is nu het belangrijkste.”
Alec leek verward.
“En wat heeft dat met mij te maken?” vroeg hij.
Ze staarde hem aan.
“Het Onafgemaakte Zwaard,” antwoordde ze. “Het is onze laatste hoop. Alleen dat zwaard kan de Muur van Vlammen herstellen. Het moet worden teruggebracht naar zijn oorspronkelijke thuis. Tot dat gebeurd zal Escalon niet veilig zijn.”
Hij keek haar verrast aan.
“En waar is zijn thuis?” vroeg hij, terwijl de mannen dichterbij drongen om te luisteren.
“In het noorden,” antwoordde ze. “In de Toren van Ur.”
“Ur?” vroeg Alec verbijsterd. “Maar de toren is toch al vernietigd?”
Lorna knikte.
“De toren, ja,” antwoordde ze. “Maar niet wat eronder ligt.”
Ze haalde diep adem. Iedereen keek naar haar, en ze waren als aan de grond genageld.
“In de toren bevind zich een verborgen kamer, diep onder de grond. Het was niet de toren die belangrijk was—dat was een afleiding. Het was wat eronder lag. Daar hoort het Onafgemaakte Zwaard thuis. Als je het terug brengt, zal het land veilig zijn, en zullen de Vlammen voorgoed hersteld worden.”
Alec haalde diep adem.
“U wilt dat ik naar het noorden reis?” vroeg hij. “Naar de toren?”
Ze knikte.
“Het zal een verraderlijk reis zijn,” antwoordde ze. “Je zal overal vijanden tegen komen. Neem de mannen van de Verloren Eilanden met je mee. Zeil de Zee van Verdriet op, en stop niet tot je in Ur bent.”
Ze deed een stap naar voren en legde een hand op zijn schouder.
“Breng het zwaard terug,” beval ze. “En red ons.”
“En u, mijn vrouwe?” vroeg Alec.
Ze sloot haar ogen en werd overspoeld door een afschuwelijke pijn. Ze wist onmiddellijk waar ze heen moest.
“Duncan is stervende,” zei ze. “En ik ben de enige die hem kan redden.”
HOOFDSTUK ZEVEN
Aidan galoppeerde met Leifalls mannen door de woestijn, met Cassandra aan zijn ene kant, Anvin aan de andere, en White aan zijn voeten. Terwijl ze grote stofwolken opwierpen, voelde Aidan zich dolblij. Hij voelde overwinning en trots. Hij had geholpen het onmogelijke te doen, om de watervallen om te leiden, om de wateren van Everfall over de vlaktes te laten spoelen en het ravijn te laten overstromen—en net op tijd zijn vader te redden. Terwijl hij naderde, popelde hij om weer met zijn vader herenigd te zijn. Aidan kon zijn vaders mannen in de verte al zien. Zelfs vanaf hier was hun vreugdevolle geschreeuw hoorbaar, en hij werd overspoeld door trots. Het was ze gelukt.
Aidan was dolblij dat zijn vader en zijn mannen het hadden overleefd. Het ravijn liep over, duizenden Pandesianen waren dood, en spoelden aan voor hun voeten. Voor het eerst had Aidan een gevoel van doelbewustheid, een gevoel dat hij ergens bij hoorde. Hij had, ondanks zijn jonge leeftijd, echt bijgedragen aan zijn vaders zaak, en hij voelde zich als een man onder mannen. Hij had het gevoel dat dit één van de belangrijkste momenten van zijn leven was.
Terwijl ze galoppeerden en de zon op hen neer scheen, kon Aidan niet wachten tot hij zijn vader weer zou zien, de trots in zijn ogen, de dankbaarheid, en bovenal, de blik van respect. Hij wist zeker dat zijn vader hem nu als een gelijke zou beschouwen, als één van zijn mannen, een ware krijger. Dat was alles dat Aidan ooit had gewild.