Caitlin stond op een ijskoude ochtend in maart buiten bij haar nieuwe school, een enorme openbare school in New York City, en ze vroeg zich af: Waarom ik? Ze had veel te weinig kleding aan, met haar sweater en legging, en ze was bij lange na niet voorbereid op de luidruchtige chaos die haar te wachten stond. Daar stonden honderden kinderen, roepend, schreeuwend en elkaar duwend. Het leek op een gevangenisterrein.
Het was allemaal te luid. Deze kinderen lachten te luid, vloekten te veel en duwden elkaar te hard. Ze zou hebben gedacht dat het een grote knokpartij, als ze die paar lachende gezichten had gezien en geen spottend gelach had gehoord. Ze hadden gewoon te veel energie, en zij, uitgeput, verkleumd en moe als ze was, kon niet begrijpen waar die vandaan kwam. Ze sloot haar ogen en wenste dat alles weg zou gaan.
Ze voelde in haar zakken en voelde iets: haar iPod. Mooi zo. Ze deed haar oordopjes in en verhoogde het volume. Ze moest het gewoon buitensluiten.
Maar er kwam geen geluid. Ze keek omlaag en zag dat de batterij leeg was. Natuurlijk.
Ze keek op haar telefoon, in de hoop op afleiding, in welke vorm dan ook. Geen nieuwe berichten.
Ze keek omhoog. Ze voelde zich eenzaam als ze keek naar die oceaan van nieuwe gezichten. Niet omdat ze het enige blanke meisje was—dat had ze zelfs liever. Veel van haar beste vrienden op andere scholen waren zwart, Spaans, Aziatisch of Indisch geweest—en een paar van haar ergste vijanden blank. Nee, dat was het niet. Ze voelde zich alleen omdat het zo stedelijk was. Ze stond op beton. Een luide zoemer had haar toegelaten tot het “recreatiegebied” en ze moest door grote, metalen poorten naar binnen. Nu zat ze opgesloten—omringd door metalen poorten met prikkeldraad bovenop. Ze voelde zich alsof ze de gevangenis in was gegaan.
Opkijken naar de enorme school, met zijn tralies en kooien op alle ramen, zorgde er bepaald niet voor dat ze zich beter ging voelen. Ze had zich altijd makkelijk aangepast aan nieuwe scholen, groot en klein—maar die lagen allemaal in buitenwijken. Ze hadden allemaal gras, bomen en lucht gehad. Hier was er niets dan stad. Ze voelde zich alsof ze niet kon ademen. Het beangstigde haar.
Er klonk nog een luide zoemer, en ze slofte richting de ingang, met honderden kinderen om zich heen. Een groot meisje liep hard tegen haar op, en ze liet haar dagboek vallen. Ze raapte het op (nu zat haar haar in de war), en keek op om te kijken of het meisje zich verontschuldigde. Maar ze was verdwenen, opgegaan in de menigte. Ze hoorde wel gelach, maar wist niet zeker of dat om haar was.
Ze greep haar dagboek vast, het enige constante in haar leven. Het was altijd geweest waar zij was. Ze maakte aantekeningen en tekeningen op elke plek waar ze kwam. Het was een landkaart van haar jeugd.
Eindelijk bereikte ze de ingang, en ze moest zich alleen al klein maken om binnen te komen. Het was alsof ze een trein instapte in de spits. Ze had gehoopt dat het warm zou zijn als ze eenmaal binnen was, maar door de open deur achter haar waaide er een flinke bries over haar rug, waardoor de kou nog erger werd.
Twee grote beveiligers stonden bij de ingang, geflankeerd door twee mannen van de politie van New York, in volledig uniform en met hun pistolen duidelijk zichtbaar.
“DOORLOPEN!” riep een van hen.
Ze kon zich niet indenken waarom twee gewapende politieagenten de ingang van een school zouden moeten bewaken. Haar gevoel van angst groeide. Het werd nog veel erger toen ze verder keek, en zag dat ze door een metaaldetector als op een vliegveld moest lopen.
Nog vier agenten stonden aan beide kanten van de detector, samen met twee andere beveiligers.
“MAAK JE ZAKKEN LEEG!” snauwde een beveiliger.
Caitlin zag dat de andere kinderen kleine plastic bakjes vulden met de spullen uit hun zakken. Ze deed snel hetzelfde, en deed haar iPod, portemonnee en sleutels in een bakje.
Ze schuifelde door de detector, en het alarm ging af.
“JIJ!” snauwde een beveiliger. “Naar de zijkant!”
Natuurlijk.
Alle kinderen staarden, terwijl ze haar handen omhoog moest doen, en de beveiliger met een handscanner langs haar lichaam ging.
“Draag je juwelen?”
Ze voelde aan haar polsen, toen aan haar nek, en plotseling herinnerde ze zich het. Haar kruisje.
“Afdoen,” snauwde de beveiliger.
Het was de ketting die haar grootmoeder haar had gegeven voor ze stierf, een klein, zilveren kruis met een Latijnse inscriptie die ze nooit had vertaald erin gegraveerd. Haar grootmoeder had gezegd dat zij hem had gekregen van haar grootmoeder. Caitlin was niet gelovig, en begreep niet helemaal wat het betekende, maar ze wist dat de ketting honderden jaren oud was, en dat het veruit het waardevolste bezit was dat ze had.
Caitlin tilde het boven haar shirt, hield het omhoog, maar deed hem niet af.
“Ik houd hem liever om,” antwoordde ze.
De bewaker staarde naar haar, zo koud als ijs.
Plotseling brak er rumoer uit. Er klonk geschreeuw toen een agent een lang, mager kind optilde, hem tegen een muur duwde en toen een klein mes uit zijn zak haalde.
De beveiliger ging helpen, en Caitlin greep de mogelijkheid aan door de menigte in te glippen, en verder door de hal te lopen.
Welkom op de openbare school in New York, dacht Caitlin. Geweldig.
Ze telde nu al af naar de laatste schooldag.
*
Het waren de breedste gangen die ze ooit had gezien. Ze kon zich niet voorstellen dat die ooit vol konden zijn, maar toch stonden de kinderen opeengepakt, schouder aan schouder. Er moesten duizenden kinderen in deze gangen zijn, een eindeloze zee van gezichten. Hier was het lawaai nog erger, weerkaatsend van de muren en in een kleinere ruimte. En ze had nog geen ruimte om haar armen omhoog te doen. Ze voelde zich claustrofobisch.
De bel ging, en het rumoer werd intenser.
Nu al te laat.
Ze keek opnieuw op haar rooster, en zag eindelijk het lokaal in de verte. Ze probeerde door de zee van lichamen te komen, maar slaagde er maar niet in. Ten slotte, na een aantal mislukte pogingen, besloot ze maar eens agressief te worden. Ze begon haar ellenbogen te gebruiken en mensen om te stoten, zoals zij ook bij haar deden. Lichaam voor lichaam stak ze de brede hal over, en uiteindelijk duwde ze de zware deur naar het klaslokaal open.
Ze zette zich schrap toen zij, het nieuwe meisje, te laat binnenstapte. Ze rekende erop dat de leraar haar zou berispen voor het verstoren van een stille klas. Het was dus een schok toen dat niet gebeurde. Het lokaal zat helemaal vol, want het was gebouwd voor 30 kinderen, maar er zaten er 50. Sommigen zaten op hun stoel, terwijl anderen roepend en schreeuwend tussen de tafelgroepen door liepen. Het was een chaos.
De bel was zeker vijf minute geleden gegaan, maar de slonzige leraar, met zijn verkreukelde pak, was nog niet eens met de les begonnen. Sterker nog, hij zat met zijn voeten op zijn bureau de krant te lezen, en negeerde iedereen.
Caitlin liep naar hem toe, en legde haar nieuwe pasje op zijn bureau. Ze stond daar, en wachtte tot hij op zou kijken, maar dat deed hij niet.
Uiteindelijk schraapte ze haar keel.
“Meneer?”
Hij deed met tegenzin zijn krant omlaag.
“Ik ben Caitlin Paine. Ik ben nieuw hier. Volgens mij moet ik u dit geven.”
“Ik ben maar een invaller,” antwoordde hij, en hij deed zijn krant weer omhoog, zodat hij haar blokkeerde.
Daar stond ze dan, verward.
“Dus,” vroeg ze, “….u houdt geen presentielijst bij?”
“Je leraar is maandag weer terug,” snauwde hij. “Daar zorgt hij wel voor.”
Caitlin realiseerde zich dat het gesprek was afgelopen, en nam haar pasje terug.
Ze draaide zich om en keek naar de klas. De chaos was niet gestopt. Als er een lichtpuntje was, was het dat ze niet opviel. Niemand leek om haar te geven, of haar zelfs maar op te merken.