“Misschien zíén ze Royce niet eens van dichtbij,” mijmerde Raymond.
Hij besefte dat hij een beslissing had genomen zonder dat hij het doorhad en vervolgde zijn weg richting het volgende dorp. Hij koos een dorp dat wat verder weg lag, want hij wilde niet dat er verhalen uit Byesby rond zouden gaan. Dat zou zijn plan kunnen verpesten. Dít dorp was groter, met een herberg en een grote schuur die dienst deed als dorpswinkel. De aanblik van een man die het dorp in reed was hier geen reden voor de mensen om naar buiten te komen. Zodoende bleef Raymond op het dorpsplein op zijn paard zitten, roepend totdat de inwoners naar hem toe kwamen.
“Iedereen, luister. Luister naar me! Ik heb nieuws!”
Hij wachtte tot mensen zich om hem heen verzameld hadden alvorens hij zijn verhaal begon.
“Er komt oorlog!” zei hij. “Jullie hebben de verhalen gehoord: dat de zoon van de ware koning terug is gekomen. Hij heeft hertog die zijn eigen mensen onderdrukte verslagen! Nou, het is waar, en ik weet wat jullie denken. Jullie denken dat dit slechts de zoveelste adellijke ruzie is, iets waar jullie niets mee te maken hebben. Maar ik ben hier om jullie te vertellen dat het jullie wél aangaat. Dat dít iets anders is.”
“Oh, en waarom dan wel?” wilde een man achterin het groeiende publiek weten. Raymond kreeg het gevoel dat de spanning zich op dezelfde manier opbouwde als voorheen.
“Omdat dit een kans is om daadwerkelijk iets te veranderen. Omdat dit géén adellijke ruzie is, maar een kans om een wereld te creëren waarin we niet door een aantal elitaire mensen onderdrukt worden. Omdat dit een gevecht is waar de betrokkenen daadwerkelijk iets géven om mensen zoals u, mensen zoals wij allemaal.”
“Is dat zo?” vroeg de man. “Vertel dan eens, vreemdeling, wie ben jij dat je zoveel over de situatie weet?”
Raymond haalde diep adem. Hij wist dat dit het moment was waarop hij het moest doen of niet. En als hij het deed, kon hij het niet meer ongedaan maken.
“Kom op,” drong de man aan. “Wie ben jij om te zeggen dat een of andere edelman daadwerkelijk iets geeft om mensen zoals wij?”
“Het is simpel,” zei Raymond, en deze keer kon iedereen in het dorp hem horen. “Mijn naam is Royce en ik ben de zoon van Koning Philip, de ware en rechtmatige koning van dit land!”
HOOFDSTUK VIJF
Royce liep door een bos waar de bomen zich in elkaar verstrengelden tot hij het pad niet eens meer kon onderscheiden. Hij was verdwaald en op de een of andere manier wist hij dat dit een plek was waar verdwaald zijn gelijk stond aan sterven.
Hij liep door, niet wetend wat hij anders moest doen. De bomen leken steeds dichterbij te komen en hun takken sloegen in een onzichtbare wind tegen hem aan. Ze klauwden naar zijn huid. Nu raakte hij verstrikt in bramenstruiken die hem tegenhielden. Het kostte hem al zijn kracht om door te blijven gaan.
Maar waarom zou hij door blijven gaan? Hij wist niet waar hij was. Dus waarom zou hij door blijven lopen door de duisternis en onzekerheid van het bos? Hij begon vermoeid te raken. Dus waarom zou hij niet op een boomstam gaan zitten en wachten tot hij weer op adem was en—
“Nu stoppen betekent sterven, mijn zoon.” De stem kwam ergens tussen de bomen vandaan. Hoewel hij hem alleen nog maar in zijn dromen had gehoord, wist Royce onmiddellijk dat het de stem van zijn vader was. Hij liep in de richting van het geluid.
“Vader, waar ben je?” riep hij.
Het pad was hier nog onbegaanbaarder dan eerst. Royce werd geconfronteerd met omgevallen bomen en het leek steeds moeilijker om eroverheen te komen. Er staken rotsen uit de grond en Royce moest nu zowel klimmen als rennen. De route die voor hem lag was bijna niet meer te onderscheiden en Royce voelde de wanhoop van onwetendheid op zijn schouders rusten.
Op dat moment zag hij het witte hert staan. Het dier stond daar en keek hem verwachtingsvol aan. Met dezelfde vreemde zekerheid die hij eerder had gevoeld, wíst Royce dat dit dier er was om hem de weg te wijzen. Hij draaide zich om en rende achter hem aan.
Het witte hert was snel en Royce moest alles uit de kast trekken om hem bij te houden. Het voelde alsof zijn longen zouden exploderen van de inspanning en zijn ledematen in brand stonden. Toch bleef hij rennen terwijl de boomtakken in zijn gezicht sloegen. Het hert rende een open plek op en werd vervangen door een figuur in harnas, omgeven door wit licht.
“Vader,” hijgde Royce. Hij had het gevoel alsof hij geen adem meer kon halen.
Zijn vader knikte en glimlachte. Toen wees hij naar boven. “Je moet nu gaan, Royce. Zwem, zwem naar het licht.”
Royce keek op en zag een licht boven zich. Terwijl hij deed wat zijn vader zei kwam het licht steeds dichterbij…
***
Royce kwam snakkend naar adem bij bewustzijn en kreeg net zoveel water binnen als lucht. Hij spuugde het zeewater uit en wilde rechtop gaan zitten, maar werd door voorzichtige handen tegengehouden. Royce verzette zich even voor het tot hem doordrong dat het Mark was, die het water uit Royce’ maag pompte.
“Voorzichtig,” zei zijn vriend. “Je laat het vlot kapseizen.”
Het ‘vlot’ in kwestie was niets meer dan een deel van de scheepsmast die in de chaos was afgebroken en verstrikt was geraakt in een hoop drijfhout. Dit vormde een soort tijdelijk drijvend platform dat deinde op de golven.
Bolis, Neave en Matilde zaten op hun knieën op het provisorische vlot, met Gwylim aan de rand. Ember vloog boven hen. Matilde had een wond in haar zij, veroorzaakt door een mes of een scherp stuk hout. Bloed droop in het water terwijl Neave al mopperend een verband aanlegde met stukken zeildoek. Sir Bolis probeerde haastig een harpoen te fabriceren van een metalen fitting en een stuk hout. Zijn eigen harnas en wapens waren nergens te bekennen.
Royce keek snel naar beneden en zag dat het kristallen zwaard nog steeds aan zijn zij hing. Hij droeg ook nog steeds het harnas uit de toren van graaf Undine.
“Ik weet niet hoe het je gelukt is om daarin te zwemmen,” zei Mark, “maar dat is wat je hebt gedaan. Je kwam als een kurk boven water en ik heb je eruit getrokken.”
“Dank je,” zei Royce, die zijn hand uitstrekte naar zijn vriend.
Mark pakte hem stevig vast. “Na alle keren dat jij mij hebt gered hoef je me echt niet te bedanken. Ik ben gewoon blij dat je nog leeft.”
“Nog wel,” zei Bolis vanaf de boeg van hun provisorische vlot. “We zijn nog steeds in gevaar.”
Royce keek om zich heen en probeerde zich te oriënteren. Hij zag dat ze weer terug de zee op waren gedreven; de Zeven Eilanden waren nu wederom stipjes aan de horizon. De zee was onrustig, alsof er een storm op komst was. Hun vlot kreunde onder de belasting.
“Vergeet die speer,” zei Royce. “We moeten het vlot verstevigen.”
“Jij hebt het beest niet gezien dat iedereen verzwolgen heeft,” zei Bolis. “Het moet elke zeeman op het schip gedood hebben. Ik wil het niet ongewapend tegen die zee-wyrm opnemen.”
“En wil je dat doen vanuit het water, als het vlot uit elkaar valt of zinkt?” kaatste Royce terug. Hij had het beest waar Bolis het over had wel gezien en hij wist dat het een gevaar was, maar op dat moment konden ze net zo goed gedood worden door de zee zelf.
Royce wees naar de touwen die aan de mast waren vastgebonden. “Iedereen, pak de touwen die nog niet ergens aan vast zitten en gebruik ze om het vlot bij elkaar te vinden. Dat heeft nu prioriteit. Daarna kunnen we naar land peddelen. De wapens komen later wel.”
“Jij hebt makkelijk praten,” zei Bolis, maar toch deed hij wat Royce zei. Neave en Mark ook. Toen Matilde aanstalten wilde maken om te helpen zakte ze in elkaar, haar gezicht vertrokken van de pijn.
“Het lukt wel,” zei Royce tegen haar. “Hoe erg is het?”
“Ik ga er niet dood aan,” zei Matilde. “Tenminste… ik denk van niet.”