“Ik weet het niet,” zei Lacey. “Ik heb nogal veel op mijn bord hier.”
Suzy raakte verontschuldigend haar arm aan. “Natuurlijk. Ik begrijp het. Wat vindt je ervan om morgen langs te komen en het huis eens te bekijken? Zien of je het project wil aannemen als je er een beter gevoel bij hebt?”
Lacey betrapte zichzelf erop dat ze knikte. Na alles dat er met Brooke was gebeurd, had ze gedacht dat ze voorzichtiger zou zijn om nieuwe mensen in haar leven toe te laten. Maar misschien moest ze al die narigheid gewoon verwerken. Suzy had een aanstekelijke persoonlijkheid waar ze zich gemakkelijk door kon laten meeslepen. Ze zou een goede zakenvrouw zijn.
Misschien had Carol toch reden om zich zorgen te maken.
“Het kan geen kwaad om even te komen kijken, toch?” zei Lacey.
Over een week zou Lacey zich dit moment met Suzy herinneren. En dan zou de uitspraak beroemde laatste woorden bij haar opkomen.
HOOFDSTUK DRIE
Lacey reed in haar champagnekleurige Volvo langs de kust. Ze had de ramen open en voelde de warmte van het zachte middagzonnetje. Ze was onderweg naar het voormalige bejaardenhuis dat spoedig in Wilfordshire’s nieuwste B&B getransformeerd zou worden en er lag een verrassing voor Suzy op de passagiersstoel. Het was niet Chester—haar trouwe viervoeter lag veel te lekker te slapen in de zon om gestoord te worden en Lacey was er bovendien zeker van dat Suzy bang was voor honden—maar het flintlock geweer.
Lacey wist niet of het een goed idee was om er afstand van te doen. Als ze het in haar handen had voelde het alsof het van haar was, alsof het universum haar vertelde dat ze ervoor moest zorgen. Maar ze kon Gina’s woorden over Xaviers intenties maar niet van zich af schudden.
“Het is nu toch al te laat,” verzuchtte Lacey. Ze had al beloofd het geweer aan Suzy te verkopen en het zou behoorlijk onprofessioneel zijn om nu op de verkoop terug te komen vanwege niets meer dan een gevoel!
Op dat moment passeerde Lacey Brooke’s oude theehuis. Alles was dichtgespijkerd. Al die moeite om de oude kanoschuur in een chique eetgelegenheid te transformeren was voor niets geweest.
De gedachte aan Brooke maakte Lacey gespannen. Daar had ze absoluut geen behoefte aan nu ze zich ook al schuldig voelde over het feit dat ze afstand deed van het geweer.
Ze trapte het gaspedaal in, hopend dat ze die vervelende gevoelens zo achter zich kon laten.
Al snel bereikte Lacey de oostkant van de stad. Dit was het minder bevolkte deel, nog niet beïnvloed door de vele winkels die zich in de rest van de stad bevonden. Dit was het gebied dat burgemeester Fletcher volgens Carol niet ten goede zou veranderen.
Toen zag Lacey de afslag die naar het voormalige Sunrise bejaardenhuis leidde. Ze reed de hobbelige weg op, die omhoogliep en aan weerszijden werd omgeven door berken die zo hoog waren dat ze een soort donkere tunnel creëren.
“Dat is helemaal niet onheilspellend…” zei Lacey sarcastisch. “Helemaal niet.”
Gelukkig werd de begroeiing al snel dunner en bereikte het daglicht haar weer.
Lacey ving de eerste glimp op van het huis dat in de heuvels lag. Terwijl ze het exterieur evalueerde, schakelde haar interieurontwerpersgeest onmiddellijk in de versnelling. Het was een relatief modern uitziend, drie verdiepingen tellend landhuis van rode bakstenen. Vermoedelijk gebouwd in de jaren dertig en door de jaren heen gemoderniseerd. De oprit en de parkeerplaatsen waren gemaakt van grijs beton—functioneel maar afzichtelijk. De ramen van het landhuis hadden dikke kunststof kozijnen—prima om inbrekers buiten de deur te houden, maar niet bepaald een lust voor het oog. Er zou meer nodig zijn dan een paar strategisch geplaatste struiken om het exterieur eruit te laten zien als een Victoriaans jachthuis.
Niet dat dat Lacey’s probleem was. Ze had nog niets besloten met betrekking tot Suzy’s aanbod. Ze wilde eerst Tom om advies vragen, maar hij werkte tot laat door om een last minute bestelling van regenboog-cupcakes te maken voor het jaarlijkse zomerfeest van de plaatselijke YMCA. Ze had ook een berichtje in de groep gestuurd die ze deelde met haar moeder en zusje. Van de eerste had ze een “Niet te hard werken” als antwoord gekregen, van de tweede een “als ze goed betaalt, ga ervoor”.
Lacey parkeerde haar auto op de betonnen parkeerplaats en liep toen de trap op langs een grote, afzichtelijke rolstoelhelling. Het feit dat het pand toegankelijk was voor mindervaliden—iets dat binnen waarschijnlijk niet anders was—zou een groot voordeel zijn. Carols B&B en het Coach House Inn waren beide ongeschikt voor mindervaliden en hadden ook geen externe toegangsmogelijkheden vanaf de geplaveide straatjes. Binnen waren er alleen smalle trappen en geen liften.
Bovenaan de trap bereikte Lacey een grote, glazen, conservatorium-achtige veranda. Die was zo jaren negentig dat het haar aan een buurthuis herinnerde.
De deuren schoven open en ze ging naar binnen. Daar werd ze verblind door het enorme oppervlak van linoleum, felle tl-buizen aan het plafond en smakeloze wachtkamer-luxaflex voor de ramen. In de hoek naast een aantal zoemende drankautomaten stond een luidruchtig bubbelende waterkoeler.
Dus Suzy had onderschat hoeveel werk er hier te doen was.
“Lacey! Hey!” klonk de vrolijke stem van de jonge vrouw.
Lacey tuurde om zich heen en zag haar achter de receptie—een enorm, nephouten gedrocht dat uit hetzelfde materiaal als het pand gegoten leek te zijn.
“Ik was net bezig met het uitvogelen van de stroomvoorziening hierachter,” legde Suzy uit. “Greg, de evenementenplanner, wil weten hoeveel stroompunten er beschikbaar zijn. Hij is echt een draak. Als ik meer tijd had, zou ik iemand anders inhuren. Maar we kunnen nu niet kieskeurig zijn. Dus ik moet het maar met Grumpy Greg doen.” Ze grijnsde.
“Waar heb je een evenementenplanner voor nodig?” vroeg Lacey.
“Voor het openingsfeest natuurlijk,” zei Suzy.
Voordat Lacey de kans kreeg om daar meer over te vragen, kwam Suzy achter de grote receptie vandaag en omhelsde haar. Dat verraste Lacey. Maar ondanks het feit dat ze elkaar nauwelijks kenden, voelde het heel natuurlijk. Het was alsof de jonge vrouw een oude vriendin was, ook al hadden ze elkaar nog geen vierentwintig uur geleden ontmoet.
“Wil je een kop thee?” vroeg Suzy. Toen bloosde ze. “Sorry, je bent Amerikaans. Dan wil je zeker koffie?”
Lacey grinnikte. “Ik ben eigenlijk wel van thee gaan houden sinds ik hierheen ben verhuisd. Maar ik hoef niets, dank je wel.” Ze deed haar best om haar blik niet naar de drankautomaat te laten gaan en te denken aan de waterige, ondermaatse thee die daar waarschijnlijk uit zou komen. “Ik ben benieuwd naar de tour.”
“Je verspilt geen tijd, dat bevalt me wel,” zei Suzy. “Oké, nou dit is natuurlijk de foyer.” Ze spreidde haar armen en grijnsde enthousiast. “Zoals je waarschijnlijk wel kunt zien is het een soort conservatorium dat ze in de jaren negentig hebben toegevoegd. Ik heb geen idee hoe ik dit eruit kan laten zien als een Victoriaans jachthuis, behalve alles tegen de vlakte gooien, dus daar heb ik jouw expertise voor nodig, denk ik. Ik bedoel, áls je besluit om voor me te komen werken.” Ze giechelde en gebaarde naar een dubbele deur. “Deze kant op.”
Ze gingen een lange, schemerige hal in. Er waren een aantal glimmende plastic bordjes in de muur geschroefd, die aangaven welke kant je op moest voor de “Tv-ruimte,” “Eetzaal,” “Tuin,” en “Zusterpost.”
Er hing een hele uitgesproken geur, een beetje zoals talkpoeder.
Lacey trok haar neus op. Het begon tot haar door te dringen wat een enorme onderneming dit zou zijn. Ze had het gevoel dat het te veel was om aan te nemen.