Erecs hart brak bij haar woorden. Hij nam haar handen in de zijne en keek haar doordringend aan.
“Alistair,” zei hij. “Ik hou van u met heel mijn hart. Ik heb nog nooit zoveel van iemand gehouden. En dat zal ook nooit meer gebeuren. Ik hou van alles dat u bent. Ik zie u niet als anders. Wat voor krachten u ook heeft, wie u ook bent—zelfs al begrijp ik het niet, ik accepteer alles. Ik ben dankbaar voor alles. Ik heb gezworen dat ik er niet naar zou vragen, en die belofte hou ik. Ik zal u er nooit naar vragen. Wie u ook bent, ik accepteer u.”
Ze staarde hem een lange tijd aan, en toen verscheen er langzaam een glimlach op haar gezicht. Er verschenen tranen van opluchting en vreugde in haar ogen. Ze omhelsde hem inning.
Ze fluisterde in zijn oor: “Kom bij me terug.”
HOOFDSTUK VIER
Gareth stond aan de rand van de grot en keek naar de ondergaande zon. Hij likte aan zijn droge lippen en probeerde zich te concentreren. De effecten van de opium begonnen eindelijk te zakken. Hij was licht in zijn hoofd, en had al dagen niet gedronken of gegeten. Gareth dacht terug aan zijn gewaagde ontsnapping uit het kasteel, aan hoe hij door de geheime doorgang achter de open haard was weggeslopen, vlak voor dat Heer Kultin hem te grazen kon nemen. Hij glimlachte. Kultin was slim geweest—maar niet zo slim als Gareth. Net als de rest had Kultin Gareth onderschat; hij was zich er niet bewust van geweest dat Gareths spionnen overal waren, en dat hij al vanaf het begin op de hoogte was geweest van zijn plot.
Gareth was net op tijd ontsnapt, net voordat Kultin hem wilde vermoorden en voordat Andronicus het Koninklijk Hof was binnen gevallen. Heer Kultin had hem een dienst bewezen.
Gareth had zijn weg gevonden door de eeuwenoude geheime doorgangen van het kasteel die onder de grond doorliepen en hem uiteindelijk naar een afgelegen dorp hadden gebracht, kilometers ver van het Koninklijk Hof. Hij was vlak bij deze grot boven de grond gekomen en was dodelijk vermoeid in elkaar gestort. Hij had de hele dag geslapen, ineengedoken, huiverend in de meedogenloze koude wind. Hij wilde dat hij meer kleding had meegenomen.
In de verte spotte Gareth een klein boerendorpje, bestaande uit een handvol huisjes. Er rees rook uit de schoorstenen, en Andronicus’ soldaten marcheerden door het dorp heen. Gareths maag deed pijn van de honger, en hij wist dat hij het moest kunnen halen naar één van die huisjes. Hij kon de etensgeuren zelfs vanaf hier ruiken.
Gareth trok een sprintje terwijl hij angstig om zich heen bleef kijken. Hij hijgde hard. Hij had al jaren niet gerend, en hij snakte naar adem; het deed hem beseffen hoe mager en ziek hij was geworden. De wond op zijn hoofd, waar zijn moeder hem een klap had gegeven met de buste, bonkte hard. Als hij dit alles zou overleven, zou hij haar eigenhandig doden, beloofde hij zichzelf.
Gareth rende het dorp in en wist uit het zicht te blijven van een paar soldaten van het Rijk, die met hun ruggen naar hem toe stonden. Hij sprintte naar het eerste huisje dat hij zag, een simpel eenkamer huisje. Er hing een warme gloed binnen. Hij zag een meisje van ongeveer zijn leeftijd naar binnen lopen met een stapel vlees. Ze werd vergezeld door een jonger meisje, haar zusje misschien, van een jaar of tien—en hij besloot dat dit de plek was.
Gareth barstte de deur door, sloeg de deur achter zich dicht en greep het jonge meisje van achteren vast, zijn arm om haar keel heen. Het meisje schreeuwde het uit en het oudere meisje liet haar dienblad met eten vallen terwijl Gareth een mes tevoorschijn haalde en die tegen de keel van het jonge meisje aan zette.
Ze schreeuwde en huilde.
“PAPA!”
Gareth draaide zich om en keek rond in het knusse huisje, dat gevuld was met kaarslicht en de geur van eten. Hij zag een moeder en een vader boven een tafel gebogen staan; ze keken hem met aan met blikken vol angst en woede.
“Blijf daar en ik zal haar niet doden!” schreeuwde Gareth uit, terwijl hij het meisje stevig vasthield.
“Wie bent u?” vroeg het oudere meisje. “Mijn naam is Sarka. Dat is mijn zusje Larka. We zijn een vredige familie. Wat wilt u met mijn zusje? Laat haar met rust!”
“Ik weet wie u bent,” zei de vader, die zijn ogen afkeurend samenkneep. “U bent de voormalige koning. MacGils zoon.”
“Ik ben nog steeds Koning,” schreeuwde Gareth. “En jullie zijn mijn onderdanen. Jullie doen wat ik zeg!”
De vader keek hem woedend aan.
“Als u Koning bent, waar is uw leger dan?” vroeg hij. “En als u Koning bent, waarom gijzelt u dan een jong, onschuldig meisje met een koninklijke dolk? Dezelfde koninklijke dolk wellicht waarmee u uw eigen vader heeft gedood?” beet de man. “Ik heb de geruchten gehoord.”
“Je hebt lef,” zei Gareth. “Blijf praten, en je dochter is er geweest.”
De vader slikte, en hij zweeg.
“Wat wilt u van ons?” huilde de moeder.
“Voedsel,” zei Gareth. “En onderdak. Attendeer de soldaten op mijn aanwezigheid, en ik zweer dat ik haar zal doden. Geen trucjes, begrijp je me? Laat me hier blijven, en ik laat haar in leven. Ik wil hier de nacht doorbrengen. Jij, Sarka, breng me dat dienblad met vlees. En jij, vrouw, stook het vuur op en breng me een mantel. Beweeg langzaam!” waarschuwde hij.
De vader knikte naar de moeder. Sarka legde het vlees weer op haar dienblad, terwijl de moeder een dikke mantel tevoorschijn haalde en die over zijn schouders drapeerde. Gareth, die nog steeds trilde, liep langzaam naar het haardvuur toe. Hij ging er met zijn rug naar toe zitten, op de grond, terwijl hij Larka, die nog steeds huilde, stevig vast hield. Sarka liep naar hem toe met het dienblad.
“Zet het naast me op de grond neer!” beval Gareth. “Langzaam!”
Sarka deed wat hij zei, terwijl ze bezorgd naar haar zusje keek.
Gareth werd overweldigd door de geur. Met zijn vrije hand greep hij een stuk vlees, terwijl hij met zijn andere hand de dolk tegen Larka’s keel aan hield. Hij kauwde, sloot zijn ogen en genoot van elke hap. Hij kauwde sneller dan hij kon slikken, en het vlees hing aan zijn mond.
“Wijn!” riep hij uit.
De moeder bracht hem een zak met wijn, en Gareth spoot het in zijn volle mond. Hij haalde diep adem en begon eindelijk weer een beetje tot zichzelf te komen.
“Laat haar nu gaan!” zei de vader.
“Geen sprake van,” antwoordde Gareth. “Ik zal hier de nacht doorbrengen, met haar in mijn armen. Zolang ik veilig ben, is zij dat ook. Wil je de held spelen? Of wil je dat je dochter het overleefd?”
De familie keek elkaar sprakeloos aan.
“Mag ik u een vraag stellen?” vroeg Sarka. “Als u zo’n goede koning bent, waarom behandeld u uw onderdanen dan op zo’n manier?”
Gareth staarde haar aan, en barstte toen in lachen uit.
“Wie heeft gezegd dat ik een goede koning ben?”
HOOFDSTUK VIJF
Gwendolyn opende haar ogen. Ze voelde de wereld om zich heen bewegen, en probeerde zich te oriënteren. Ze zag de enorme gewelfde rode stenen poorten van Silesia, en duizenden soldaten van het Rijk die haar aanstaarden. Ze zag Steffen, die naast haar liep, ze zag de lucht boven zich. Ze besefte dat ze door iemand werd gedragen.
Ze keek omhoog, recht in de intense, glimmende ogen van Argon. Ze werd door Argon gedragen. Met zijn drieën gingen ze door de poorten van Silesia, langs duizenden soldaten van het Rijk, die voor hen uit de weg gingen en hen aanstaarden. Ze werden omgeven door een witte gloed, en Gwendolyn voelde dat ze zich in een soort van beschermend energieveld bevond. Ze besefte dat hij waarschijnlijk een soort spreuk gebruikte om de soldaten op afstand te houden.
Gwen voelde zich gerustgesteld en beschermd in Argons armen. Elke spier in haar lichaam deed pijn, ze was uitgeput, en ze wist niet of ze zou kunnen lopen als ze het zou proberen. Haar ogen vielen steeds dicht, en de zag de wereld in flarden aan zich voorbij gaan. Ze zag een deel van een afbrokkelende muur; een ingestorte borstwering; een uitgebrand huis; een berg puin; ze zag hoe ze over de binnenplaats werd gedragen, naar de verste poorten, naar de rand van het Ravijn; ze zag hoe ze erdoor heen gingen.