Ze bereikten de rand van het Ravijn en het platform dat bedekt was met metalen punten. Argon liet het platform zakken en nam hen weer mee, de diepten van het lager gelegen Silesia in.
Terwijl ze de lager gelegen stad betraden zag Gwendolyn de tientallen vriendelijke, bezorgde gezichten van de Silesiaanse burgers. Ze staarden naar haar alsof ze een spektakel was.
Toen ze het grote plein van de stad betraden, stroomden er honderden mensen naar hen toe. Ze zag bekende gezichten—Kendrick, Srog, Godfrey, Brom, Kolk, Atme, tientallen Zilveren en leden van de Krijgsmacht die ze herkende… ze verzamelden zich om haar heen, ellende op hun gezichten in de vroege ochtendzon, terwijl de mist uit het Ravijn over het plein wervelde en de koude wind haar huid streelde. Ze sloot haar ogen en probeerde alles te laten verdwijnen. Ze voelde zich alsof ze een dier in een dierentuin was. Ze voelde zich vernederd. En ze had het gevoel dat ze hen allemaal teleur had gesteld.
Argon droeg haar verder langs de mensen, door de nauwe steegjes van de laag gelegen stad, door nog een gewelfde poort, en uiteindelijk het kleine paleis van de stad in. Gwen verloor keer op keer haar bewustzijn terwijl ze het schitterende rode kasteel binnen gingen, de trappen op, een lange gang door, en door een hoge deuropening. Uiteindelijk gingen ze een kleine deur door, een kamer binnen.
De kamer was schemerig. Het bleek een grote slaapkamer te zijn, met een eeuwenoud hemelbed in het midden, en niet ver daar vandaan een brandend vuur in een oude marmeren haard. Er stonden een aantal bedienden in de kamer. Gwendolyn voelde hoe Argon haar naar het bed tilde en haar voorzichtig neerlegde. Er verzamelden zich mensen om het bed heen die bezorgd naar haar keken.
Argon deed een paar stappen achteruit en verdween tussen de mensen. Ze knipperde met haar ogen en zocht naar hem, maar ze zag hem niet meer. Hij was weg. Ze voelde de afwezigheid van zijn beschermende energie die haar als een schild had omhuld. Ze voelde zich kouder, minder beschermd, zonder hem.
Gwen liet haar tong over haar gebarsten lippen glijden, en enkele seconden later voelde ze hoe er een kussen onder haar hoofd werd geschoven, en hoe er een kan water tegen haar lippen werd gezet. Ze dronk en dronk, en besefte hoe dorstig ze was. Ze keek op en zag een vrouw die ze herkende.
Illepra, de koninklijke genezeres. Illepra keek op haar neer. Haar zachte bruine ogen keken haar bezorgd aan. Ze legde een warme doek op haar voorhoofd en veegde de haren uit haar gezicht. Ze legde een hand tegen haar voorhoofd, en Gwen voelde een helende energie door zich heen stromen. Ze voelde haar ogen zwaar worden, en niet veel later viel ze in een diepe slaap.
*
Gwendolyn wist niet hoeveel tijd er was verstreken toen ze haar ogen weer opende. Ze voelde zich uitgeput, gedesoriënteerd. Ze had een stem gehoord in haar dromen, en nu hoorde ze het weer.
“Gwendolyn,” klonk de stem. Ze hoorde het galmen in haar hoofd, en ze vroeg zich af hoe vaak hij haar naam al had geroepen.
Ze keek op en herkende Kendrick, die op haar neerkeek. Naast haar stond haar broer Godfrey, met Srog, Brom, Kolk en enkele anderen. Aan haar andere kant stond Steffen. Ze haatte de uitdrukkingen op hun gezichten. Ze keken vol medelijden naar haar, alsof ze was opgestaan uit de dood.
“Mijn zuster,” zei Kendrick, glimlachend. Ze hoorde de bezorgdheid in zijn stem. “Vertel ons wat er is gebeurd.”
Gwen schudde haar hoofd. Ze was te moe om alles op te halen.
“Andronicus,” zei ze, haar stem schor. Er kwam nauwelijks gefluister uit. Ze schraapte haar keel. “Ik trachtte… mezelf over te geven… in ruil voor de stad… ik vertrouwde hem. Stom…”
Ze schudde haar hoofd, en er liep een traan over haar wang.
“Nee, je bent nobel,” corrigeerde Kendrick, terwijl hij in haar hand kneep. “Je bent de meest moedige van ons allemaal.”
“Je hebt gedaan wat elke geweldige leider zou hebben gedaan,” zei Godfrey, die een stap naar voren deed.
Gwen schudde haar hoofd.
“Hij heeft ons erin geluisd,” zei Gwendolyn, “en me aangevallen. Hij liet McCloud me aanvallen.”
Gwen kon het niet helpen: terwijl ze de woorden sprak begon ze te huilen, niet in staat om zich in te houden. Ze wist dat het niet erg koninklijk was om te doen, maar ze kon het niet helpen.
Kendrick pakte haar hand stevig vast.
“Ze zouden me doden…” zei ze, “…maar Steffen heeft me gered…”
De mannen keken met een hernieuwd respect naar Steffen, die trouw aan haar zijde stond. Hij boog zijn hoofd.
“Ik was te laat,” antwoordde hij bescheiden. “Ik was in mijn eentje tegen velen.”
“Maar toch, je hebt onze zuster gered, en daarvoor zullen we je eeuwig verschuldigd zijn,” zei Kendrick.
Steffen schudde zijn hoofd.
“Ik ben haar veel meer verschuldigd,” antwoordde hij.
Gwen moest huilen.
“Argon heeft ons allebei gered,” concludeerde ze.
Kendricks gezicht werd donker.
“We zullen je wreken,” zei hij.
“Ik vrees niet voor mezelf,” zei ze. “Het is de stad… onze mensen… Silesia… Andronicus… hij zal aanvallen…”
Godfrey streelde haar hand.
“Maak je daar nu geen zorgen over,” zei hij. “Rust. Laat ons deze zaken bespreken. Je bent hier nu veilig.”
Gwen voelde haar oogleden weer zwaar worden. Ze wist niet of ze wakker was, of dat ze droomde.
“Ze heeft slaap nodig,” zei Illepra op beschermende toon.
Gwen was zich slechts vaag bewust van wat er om haar heen gebeurde. Ze gleed steeds weg. In gedachten zag ze beelden van Thor, en toen van haar vader. Ze kon niet onderscheiden wat echt was en wat een droom was, en ze hoorde slechts flarden van de conversatie die in de kamer plaatsvond.
“Hoe ernstig zijn haar wonden?” klonk een stem. Misschien Kendrick.
Ze voelde hoe Illepra’s hand over haar voorhoofd gleed. En de laatste woorden die ze hoorde waren die van Illepra:
“Ze heeft lichte lichamelijke verwondingen, mijn Heer. Het zijn de wonden in haar geest die het diepst zijn.”
*
Toen Gwen weer ontwaakte, hoorde ze het geluid van een knapperend vuur. Ze had geen flauw idee hoeveel tijd er was verstreken. Ze knipperde een aantal keer met haar ogen terwijl ze rond keek in de schemerige kamer. De menigte was verdwenen. De enige mensen die waren overgebleven waren Steffen, die in een stoel naast haar bed zat, Illepra, die een zalfje op haar pols smeerde, en nog iemand. Het was een vriendelijk uitziende, oude man, die haar bezorgd aankeek. Ze herkende hem, maar ze kon hem niet meteen plaatsen. Ze voelde zich zo moe, te moe, alsof ze al jaren niet had geslapen.
“Mijn vrouwe?” zei de oude man, terwijl hij voorover boog. Hij hield iets groots in zijn handen. Ze keek naar beneden en besefte dat het een leer gebonden boek was.
“Ik ben het, Aberthol,” zei hij. “Uw oude leraar. Kunt u me horen?”
Gwen slikte en knikte langzaam. Ze opende haar ogen een beetje.
“Ik heb uren gewacht om u te zien,” zei hij.
Gwen knikte langzaam en was dankbaar voor zijn aanwezigheid.
Aberthol legde het grote boek op haar schoot en opende het. Ze voelde het gewicht, hoorde het gekraak van de zware pagina’s terwijl hij erdoorheen bladerde.
“Het is één van de weinige boeken die ik heb kunnen redden,” zei hij, “voor dat het Huis van Academici werd afgebrand. Het is de vierde van de MacGil annalen. U heeft het gelezen. Er staan verhalen in over overwinningen en nederlagen, natuurlijk—maar er zijn ook andere verhalen. Verhalen over gewonde leiders. Verwondingen aan het lichaam, en verwondingen aan de geest. Alle denkbare verwondingen, mijn vrouwe. En dit is wat ik u wilde vertellen: zelfs de beste mannen en vrouwen hebben ondenkbare martelingen doorstaan. U bent niet alleen. U bent slechts een spaak in het wiel der tijd. Er zijn talloze anderen die veel meer hebben doorstaan dan u—en velen van hen hebben het overleefd en zijn uitgegroeid tot geweldige leiders.