Andronicus’ woorden werden een suggestie in Thors hoofd, en veranderden toen in een commando. En toen, op de één of andere manier, werden het zijn eigen gedachten. Thor worstelde. Er zat nog iets in hem dat probeerde om deze invasieve gevoelens te verdrijven, om weer helder na te kunnen denken. Maar hoe harder hij worstelde, hoe moeilijker het werd.
Terwijl hij daar op zijn paard zat en het naderende leger over de velden zag galopperen, voelde hij het bloed door zijn aderen stromen, en het enige waar hij aan kon denken was zijn loyaliteit aan zijn vader, en zijn drang om iedereen die hem in de weg stond te vernietigen. Aan zijn lotsbestemming om over het Rijk te heersen.
“Thornicus, heb je me gehoord?” drong Andronicus aan. “Ben je klaar om jezelf in de strijd te bewijzen voor je vader?”
“Ja, mijn vader,” antwoordde Thor, terwijl hij recht voor zich uit bleef staren. “Ik vecht tegen iedereen die tegen u vecht.”
Andronicus glimlachte breed. Hij draaide zich om naar zijn mannen.
“MANNEN!” bulderde hij. “De tijd is gekomen om de confrontatie met de vijand aan te gaan, en de overlevende rebellen voorgoed uit te schakelen. We zullen beginnen met deze McCloud mannen die het wagen om ons uit te dagen. Thornicus, mijn zoon, zal ons leiden in de strijd. Jullie zullen hem volgen zoals jullie mij zouden volgen. Jullie zullen je leven voor hem geven zoals jullie dat voor mij zouden doen. Verraad aan hem is verraad aan mij!”
“THORNICUS!” schreeuwde Andronicus.
“THORNICUS!” klonken de stemmen van de tienduizenden troepen van het Rijk.
Thor, bemoedigd, hield zijn nieuwe zwaard omhoog, het zwaard van het Rijk, het zwaard dat zijn geliefde vader hem had gegeven. Hij voelde er een kracht doorheen stromen, de kracht van zijn bloedlijn, van zijn mensen, van alles dat hij voorbestemd was om te zijn. Eindelijk was hij thuis, bij zijn vader. Voor zijn vader zou Thor alles doen. Zelfs sterven. Thor gaf een luide strijdkreet en spoorde zijn paard aan, de berghelling af, de eerste die ten strijde trok. Achter hem klonken tienduizenden strijdkreten, terwijl de mannen achter hem aan galoppeerden, allemaal bereid om Thornicus te volgen tot de dood.
HOOFDSTUK ZES
Mycoples lag opgekruld, verstrikt in het immens grote Akron net. Ze was niet in staat om zich uit te strekken of met haar vleugels te klappen. Ze lag bij de helm van het schip van het Rijk, en hoe hard ze ook worstelde, ze kon haar hoofd niet optillen, of haar klauwen uitstrekken. Ze had zich nog nooit in haar leven zo afschuwelijk gevoeld, zo zwak. Ze knipperde langzaam met haar ogen, moedeloos, meer voor Thor dan voor zichzelf.
Zelfs vanaf deze grote afstand, vanaf het schip dat over de kolossale golven deinde, kon Mycoples Thors energie voelen. Mycoples kon voelen dat Thor veranderde, dat hij iemand anders werd. Haar hart brak. Ze kon het niet helpen, ze had het gevoel dat ze hem in de steek gelaten had. Ze probeerde weer los te breken. Ze wilde zo graag naar hem toe gaan, hem redden. Maar het lukte haar niet.
Er sloeg een grote golf op het dek, en de schuimende wateren van de Tartuvische zee spoelden over haar heen, en deden haar over het dek heen glijden. Haar hoofd sloeg tegen de houten scheepsromp aan. Ze gromde zachtjes, en voelde dat ze niet meer de kracht had die ze ooit had gehad. Ze was overgeleverd aan haar nieuwe lot, wetende dat ze werd weggebracht om gedood te worden, of erger, de rest van haar leven in gevangenschap door te brengen. Het kon haar niet schelen wat er van haar terecht zou komen. Ze wilde alleen maar dat Thor in orde was. En ze wilde een kans, slechts een laatste kans, om wraak te nemen op haar aanvallers.
“Daar is ze! Ze is het dek over gegleden!” riep één van de soldaten van het Rijk.
Mycoples voelde een stekende pijn in de gevoelige schubben van haar gezicht, en ze zag twee soldaten van het Rijk, met speren van negen meter lang, die haar vanaf een veilige afstand door het net heen in haar hoofd staken.
Ze probeerde naar hen uit te halen, maar het net hield haar tegen. Ze gromde terwijl ze haar steeds weer staken, lachend.
“Ze is nu niet meer zo angstaanjagend, of wel?” vroeg één van hen.
De ander lachte, en raakte bijna haar oog. Mycoples kon nog net haar hoofd wegdraaien en haar zicht sparen.
“Ze is zo onschadelijk als een vlieg,” zei hij.
“Ik heb gehoord dat ze haar tentoon gaan stellen in de hoofdstad van het Rijk.”
“Dat is niet wat ik heb gehoord,” zei de ander. “Ik hoorde dat ze haar vleugels eraf gaan snijden en haar gaan martelen voor alle slachtoffers die ze heeft gemaakt.”
“Dat zou ik graag willen zien.”
“Moeten we haar echt intact afleveren?”
“Orders.”
“Maar ik zie niet in waarom we haar niet een beetje kunnen verminken. Ze heeft tenslotte niet allebei haar ogen nodig, of wel?”
De ander lachte.
“Als je het zo stelt, ik denk het niet,” antwoordde hij. “Ga ervoor.”
Eén van de mannen kwam dichterbij en hief zijn speer.
“Hou je stil, meisje,” zei de soldaat.
Mycoples deinsde terug, hulpeloos terwijl de soldaat op haar af kwam, op het punt om zijn lange speer in haar oog te steken.
Plotseling sloeg er weer een golf over de boeg heen; de soldaat ging onderuit, en hij gleed recht op haar gezicht af, zijn ogen wijd opengesperd van angst. Met een enorme krachtsinspanning slaagde Mycoples erin om één van haar klauwen net hoog genoeg op te tillen zodat de soldaat onder haar doorgleed. Toen boorde ze haar klauw door zijn keel heen.
Hij gilde en het bloed spoot alle kanten op terwijl hij onder haar stierf. Het was een schrale troost voor Mycoples.
De andere soldaat draaide zich om en rende weg, schreeuwend om hulp. Binnen enkele momenten verscheen er een dozijn soldaten van het Rijk, gewapend met lange speren.
“Doodt het beest!” schreeuwde één van hem.
Ze kwamen op haar af om haar te doden, en Mycoples wist zeker dat het hen zou lukken.
Mycoples werd overspoeld door een golf van woede, heviger dan ze ooit had gevoeld. Ze sloot haar ogen en bad tot God om één laatste golf van kracht.
Ze voelde een intense hitte in haar buik vormen, die naar haar keel stroomde. Ze tilde haar kop op en brulde. Tot haar eigen verbazing kwam er een golf van vlammen uit.
De vlammen gingen door het net heen, en hoewel ze het Akron niet vernietigden, werden de mannen die op haar afkwamen verzwolgen door een muur van vuur.
Ze schreeuwden het uit terwijl hun lichamen in vlammen opgingen; de meesten zakten op het dek in elkaar, en degenen die niet onmiddellijk stierven sprongen overboord. Mycoples glimlachte.
Er verschenen tientallen andere soldaten, gewapend met knuppels, en Mycoples probeerde haar vuur weer op te roepen.
Maar deze keer werkte het niet. God had haar gebeden beantwoord, en haar één keer geholpen. Maar nu kon ze niets meer doen. Ze was dankbaar voor wat haar was gegund.
Tientallen soldaten kwamen op haar af en sloegen haar met hun knuppels. Langzaam voelde Mycoples zichzelf wegzakken, en haar ogen sloten zich. Ze krulde zich op in een bal, en vroeg zich af of haar tijd op deze wereld tot een einde was gekomen.
Spoedig was er niets meer dan duisternis.
HOOFDSTUK ZEVEN
Romulus stond aan het roer van zijn enorme zwart met goud geverfde schip. De vlag van het Rijk, een leeuw met een adelaar in zijn bek, wapperde fel in de wind. Hij stond daar met zijn handen op zijn heupen. Zijn brede, gespierde lichaam leek alsof het aan het dek vastgenageld was, en hij keek uit over de lichtgevende golven van de Ambrek. In de verte kwam de kust van de Ring in het zicht.
Eindelijk.
Romulus’ hart zwol van anticipatie terwijl hij voor het eerst in zijn leven de Ring aanschouwde. Zijn schip was bemand met tientallen van zijn beste mannen, en echter hem zeilden duizenden van de beste schepen van het Rijk, een uitgestrekte vloot die de zee bijna leek te verzwelgen. Ze hadden de lange weg genomen, om de Ring heen, vastberaden om aan de McCloud kant aan land te gaan. Romulus was van plan om de Ring in zijn eentje te betreden, zijn voormalige baas te besluipen, en hem te doden wanneer hij het niet zou verwachten.