McCloud verspilde geen seconde: hij wilde de eerste moord, zoals hij altijd wilde in de strijd. Zijn mannen wisten dat.
Hij sloeg zijn paard weer tot het gilde, versnelde en ging verder voor de anderen uit rijden. Hij hief de speer van zijn voorvaderen, een zwaar voorwerp van ijzer, haalde uit en wierp.
Zijn worp was perfect, zoals altijd: de jongen had zich nog nauwelijks omgedraaid toen de speer zich dwars door zijn rug heen boorde en hem tegen een boom pinde. Bloed gutste uit zijn rug, en het was genoeg om McClouds dag goed te maken.
McCloud slaakte een kort gilletje van plezier terwijl ze verder galoppeerden, over het rijke land van de McGils, door gele maïskolven die zwaaiden in de wind, richting de poort van het dorp. De dag was bijna te mooi voor alle vernieling die zij op het punt stonden te veroorzaken.
Ze raasden door de onbeschermde poort van het dorp. Het was dom om deze plek, aan de buitenrand van de Ring, zo dicht bij de Hooglanden, onbewaakt te laten. Ze hadden beter moeten weten, dacht McCloud minachtend. Hij zwaaide met zijn bijl en haalde het houten naambord van het dorp neer. Hij zou het spoedig een andere naam geven.
Zijn mannen raasden door het dorp, en overal om hem heen barstten mensen in gegil uit. De vrouwen, de kinderen, de oude mannen, en wie er dan ook thuis was op deze godvergeten plek. Er waren zo’n honderd ongelukkige zielen, en McCloud was vastberaden ze stuk voor stuk te laten boeten. Hij hief zijn bijl over zijn hoofd en concentreerde zich op een vrouw, die, met haar rug naar hem toe, een poging deed om in veiligheid te komen. Het mocht niet zo zijn.
McClouds bijl raakte haar in de achterkant van haar kuit, zoals hij had gewild, en ze ging met een schreeuw tegen de vlakte. Hij wilde haar niet doden: hij wilde haar slechts verminken. Tenslotte wilde hij haar levend, voor het plezier dat hij na afloop met haar zou hebben. Hij had een goede keuze gemaakt: een vrouw met lang, ongetemd blond haar en smalle heupen, nauwelijks ouder dan achttien. Zij zou de zijne zijn. Wellicht zou hij haar doden zodra hij klaar met haar was. Of misschien ook niet; misschien zou hij haar gewoon als zijn slaaf houden.
Hij schreeuwde van genot terwijl hij naar haar toe reed en van zijn paard af sprong. Hij landde op haar en sloeg haar tegen de grond. Ze rolden in het zand, hij voelde de impact van de grond, en hij glimlachte terwijl hij genoot van het gevoel.
Eindelijk had het leven weer betekenis.
HOOFDSTUK TWEE
Kendrick stond in het oog van de storm. Hij stond in de Wapenzaal, geflankeerd door tientallen van zijn broeders, allen geharde leden van de Zilveren, en hij keek kalm naar Darloc, de commandant van de Koninklijke wacht, die op een wel heel ongelukkige missie was gestuurd. Wat dacht Darloc wel niet? Dacht hij nu echt dat hij de Wapenzaal in kon lopen en proberen om, ten aanzien van al zijn strijdbroeders, Kendrick te arresteren, de meest geliefde van de Koninklijke familie? Dacht hij nu echt dat de anderen dat zouden toelaten?
Hij had de loyaliteit van de Zilveren aan Kendrick ernstig onderschat. Zelfs als Darloc legitieme redenen had gehad voor zijn arrestatie—en dat was zeker niet het geval—betwijfelde Kendrick ten zeerste dat zijn broeders zouden toestaan dat hij werd meegenomen.
Ze waren loyaal voor het leven, en loyaal tot de dood. Dat was waar de Zilveren in geloofden. Hij zou op dezelfde manier hebben gereageerd als één van zijn broeders bedreigd zou worden. Ze hadden ten slotte hun hele levens samen getraind, samen gevochten.
Kendrick voelde de spanning die in de zware stilte hing, terwijl de Zilveren hun wapens trokken tegen het tiental Koninklijke wachters. Ze schoven zenuwachtig heen en weer, en leken zich met de seconde ongemakkelijker te voelen. Ze moesten geweten hebben dat het uit zou lopen in een slachtpartij, zou één van hen trachten zijn zwaard te grijpen—en wijselijk deed geen van hen een poging. Ze stonden daar, en wachtten op bevelen van hun commandant, Darloc.
Darloc slikte. Hij zag er erg nerveus uit. Hij besefte dat het hopeloos was.
“Het lijkt erop dat je niet genoeg mannen hebt meegenomen,” antwoordde Kendrick kalm, terwijl hij glimlachte. “Een dozijn van de Koninklijke Wachters tegen honderd van de Zilveren. Het is een verloren zaak.”
Darloc zag er bleek uit. Hij schraapte zijn keel.
“Mijn heer, we dienen allen hetzelfde koninkrijk. Ik wens niet met u te vechten. U heeft gelijk: dit is een gevecht dat we niet zouden winnen. Als u dat wenst, zullen we vertrekken en terugkeren naar de Koning.
“Maar u weet dat Gareth slechts meer mannen naar u toe zou sturen. Andere mannen. En u weet waar dit toe zou leiden. U zult hen wellicht allemaal doden—maar wilt u echt het bloed van uw broeders aan uw handen hebben? Wilt u echt een burgeroorlog starten? Uw mannen zouden hun leven voor u riskeren. Ze zouden iedereen doden. Maar is dat eerlijk tegenover hen?”
Kendrick staarde hem aan en dacht na. Darloc had wel een punt. Hij wilde niet dat zijn mannen vanwege hem zouden moeten lijden. Hij voelde een overweldigend verlangen hen tegen elk bloedvergieten te beschermen, ongeacht wat dit voor hem betekende. En hoe afschuwelijk zijn broer Gareth ook was, hoe slecht hij ook regeerde, Kendrick wilde geen burgeroorlog—niet vanwege hem. Er waren andere manieren; een directe confrontatie, zo had hij geleerd, was niet altijd het meest effectief.
Kendrick reikte zijn hand uit en liet het zwaard van zijn vriend Atme langzaam zakken. Hij draaide zich om en wendde zich tot de andere Zilveren. Hij was overweldigd met dankbaarheid voor het feit dat ze het voor hen opnamen.
“Mijn broeders van de Zilveren,” sprak hij, “ik ben vereerd door jullie verdediging, en ik kan jullie verzekeren dat het niet voor niets is. Jullie kennen me, ik had niets te maken met de dood van mijn vader, onze voormalige koning. En wanneer ik zijn ware moordenaar vindt, die ik naar aanleiding van deze bevelen al gevonden denk te hebben, zal ik de eerste zijn om wraak te nemen. Ik ben vals beschuldigd. Maar ik wens niet degene te zijn die een burgeroorlog start. Dus ik smeek jullie, laat jullie wapens zakken. Ik zal vrijwillig meegaan, want een lid van de Ring mag nooit tegen een ander vechten. Wanneer het recht geschied, zal de waarheid boven water komen—en zal ik bij jullie terug komen.”
De groep Zilveren liet langzaam, met tegenzin, hun wapens zakken. Kendrick wendde zich weer tot Darloc. Hij liep met Daroc naar de deur, omgeven door de Wachters van de Koning. Kendrick liep trots in het midden. Darloc deed geen poging hem te boeien—wellicht uit respect, of uit angst, want Darloc wist dat hij onschuldig was. Kendrick zou zichzelf naar zijn nieuwe gevangenis leiden. Maar hij zou niet zo makkelijk opgeven. Hij zou hoe dan ook zijn naam zuiveren en uit de kerkers komen—en de moordenaar van zijn vader doden. Zelfs als het zijn eigen broer was.
HOOFDSTUK DRIE
Gwendolyn stond in de kamer van het kasteel, haar broer Godfrey naast haar, en staarde naar Steffen. Hij bewoog zenuwachtig heen en weer, friemelend met zijn handen. Hij was een vreemde vogel—niet alleen omdat hij mismaakt was, zijn rug verdraaid en gebogen, maar ook omdat hij gevuld leek te zijn met een nerveuze energie. Zijn ogen schoten constant heen en weer, en zijn handen grepen elkaar vast alsof hij getergd werd door schuld. Hij verplaatste zijn gewicht van de ene voet op de andere, en neuriede in zichzelf. Al die jaren hier beneden, dacht Gwen, al die jaren van isolatie hadden hem duidelijk van de wereld vervreemd.