Gwen wachtte in spanning tot hij eindelijk iets zou opbiechten, en zou onthullen wat er met haar vader was gebeurd. Maar de seconden veranderden in minuten, en terwijl de zweetdruppels over Steffens voorhoofd liepen, en hij steeds heviger heen en weer leek te bewegen, kwam er niets uit. Er hing een dikke, zware stilte, die slechts door het geluid van zijn geneurie werd doorbroken.
Het zweet begon Gwen zelf ook uit te breken. De brandende vuren in de kuilen waren te dichtbij op deze hete zomerdag. Ze wilde er van af zijn, hier weggaan—en nooit meer terug komen. Ze staarde Steffen onderzoekend aan, trachtte zijn uitdrukking te ontcijferen, in een poging erachter te komen wat er door zijn hoofd ging. Hij had beloofd hen iets te vertellen, maar nu zweeg hij. Terwijl ze hem bekeek, leek het erop dat hij zijn twijfels had. Hij was overduidelijk bang; hij had iets te verbergen.
Eindelijk schraapte Steffen zijn keel.
“Er viel iets door de schacht die nacht, ik geef het toe,” begon hij. Hij weigerde hen aan te kijken, en hield zijn ogen op de vloer. “Maar ik weet niet zeker wat het was. Het was van metaal. We namen de kamerpot mee die nacht, en ik hoorde iets in de rivier vallen. Iets anders. Dus,” zei hij, terwijl hij handenwringend zijn keel een aantal keer schraapte, “ziet u, wat het ook was, het is verdwenen in de rivier.”
“Weet je het zeker?” wilde Godfrey weten.
Steffen knikte hevig.
Gwen en Godfrey wisselden een blik.
“Heb je het kunnen zien?” drong Godfrey aan.
Steffen schudde zijn hoofd.
“Maar je had het over een dolk. Hoe weet je dat het een dolk was als je het niet hebt gezien?” vroeg Gwen. Ze wist zeker dat hij loog; ze wist alleen niet waarom.
Steffen schraapte zijn keel.
“Dat zei ik omdat ik aannam dat het een dolk was,” antwoordde hij. “Het was klein en van metaal. Wat had het anders kunnen zijn?”
“Maar heb je op de bodem van de pot gekeken?” vroeg Godfrey. “Nadat je hem geleegd had? Misschien ligt het nog wel op de bodem van de pot.”
Steffen schudde zijn hoofd.
“Ik heb al gekeken,” zei hij. “Dat doe ik altijd. Er was niets. Leeg. wat het ook was, het is weg. Ik zag het wegdrijven.”
“Als het metaal was, hoe dreef het dan?” vroeg Gwen.
Steffen schraapte zijn keel en haalde zijn schouders op.
“De rivier is mysterieus,” antwoordde hij. “De stroming is sterk.”
Gwen wisselde een sceptische blik met Godfrey, en kon aan zijn gezichtsuitdrukking zien dat hij Steffen ook niet geloofde.
Gwen begon ongeduldig te worden. Maar ze was ook verbijsterd. Slechts enkele minuten geleden had Steffen beloofd dat hij hen alles zou vertellen. Maar het leek erop alsof hij plotseling van gedachten was veranderd.
Gwen deed een stap dichterbij en fronste. Ze voelde dat deze man iets te verbergen had. Ze zetten haar strengste gezicht op, en voelde de kracht van haar vader door zich heen stromen. Ze was vastberaden om erachter te komen wat hij wist—zeker als het haar zou helpen haar vaders moordenaar te vinden.
“Je liegt,” zei ze. Haar stem was koud als staal, en de kracht die erin lag veraste haar. “Weet je wat de straf is voor het liegen tegen een lid van de Koninklijke familie?”
Steffen wrong in zijn handen, wierp een vluchtige blik op haar, en wendde toen snel weer zijn blik af.
“Het spijt me,” zei hij. “Het spijt me. Alstublieft, dat is alles wat ik weet.”
“Je vroeg ons of we je zouden sparen als je ons zou vertellen wat je wist,” zei ze. “Maar je hebt ons niets vertelt. Waarom zou je die vraag stellen als je ons niets te vertellen had?”
Steffen likte zijn lippen en staarde naar de grond.
“Ik… Ik… um,” begon hij, en stopte. Hij schraapte zijn keel. “Ik was bang… dat ik in de problemen zou komen voor het niet rapporteren van het feit dat er een object door de schacht was gevallen. Dat is alles. Het spijt me. Ik weet niet wat het was. Het is weg.”
Gwen vernauwde haar ogen en staarde hem aan, en probeerde uit te vinden hoe dit vreemde karakter in elkaar zat.
“Wat is er precies met je meester gebeurd?” vroeg ze. Ze zou hem niet zomaar vrijuit laten gaan. “Ze zeggen dat hij vermist wordt. En dat jij daar iets mee te maken hebt.”
Steffen schudde zijn hoofd.
“Hij is weggegaan,” antwoordde Steffen. “Dat is alles wat ik weet. Het spijt me. Ik weet niets dat jullie kan helpen.”
Plotseling klonk er een luid geluid van de andere kant van de kamer. Ze draaiden zich om en zagen afval uit de schacht stromen, en met een plons in de grote kamerpot vallen. Steffen draaide zich om en rende de kamer door. Hij haastte zich naar de pot. Hij stond ernaast en keek toe hoe de pot zich vulde met afval uit de bovengelegen kamers.
Gwen draaide zich om en keek naar Godfrey, die haar aanstaarde. Hij had een even verbijsterde uitdrukking op zijn gezicht.
“Wat hij ook probeert te verbergen,” zei ze, “hij geeft niet op.”
“We zouden hem gevangen kunnen laten nemen,” zei Godfrey. “Dat zal hem wellicht laten praten.”
Gwen schudde haar hoofd.
“Ik denk het niet. Niet deze. Hij is overduidelijk ontzettend bang. Ik denk dat het iets te maken heeft met zijn meester. Hij zit duidelijk in tweestrijd, en ik denk niet dat het iets te maken heeft met vaders dood. Ik denk dat hij iets weet dat ons zou kunnen helpen—maar ik heb het gevoel dat het geen zin heeft als we hem in een hoek drijven.”
“Dus wat zullen we doen?” vroeg Godfrey.
Gwen stond daar, nadenkend. Ze herinnerde zich een vriendin van haar, toen ze jong was, die ooit eens was betrapt op liegen. Ze herinnerde zich dat haar ouders haar op alle mogelijke manieren hadden getracht te dwingen de waarheid te vertellen, maar ze had niets willen zeggen. Pas vier weken later, toen iedereen haar eindelijk met rust had gelaten, was ze vrijwillig naar voren gekomen en had ze alles opgebiecht. Gwen voelde dezelfde energie bij Steffen, dat het niet zou werken om hem in een hoek te drijven, dat hij ruimte nodig had om zelf naar voren te komen.
“Laten we hem tijd geven,” zei ze. “Laten we elders zoeken. Laten we kijken wat we uit kunnen vinden, en bij hem terug komen wanneer we meer hebben. Ik denk dat hij wel zal praten. Hij is alleen nog niet klaar.”
Gwen draaide zich om en bekeek hem, aan de andere kant van de kamer, terwijl hij het afval bestudeerde dat de ketel vulde. Ze wist zeker dat hij hen naar haar vaders moordenaar zou leiden. Ze wist alleen nog niet hoe. Ze vroeg zich af wat voor geheimen er in zijn hoofd ronddwaalden. Hij was een erg vreemde jongen, dacht Gwen. Erg vreemd.
HOOFDSTUK VIER
Thor snakte naar adem terwijl het water over zijn ogen, neus en mond liep, en om hem heen neergoot. Nadat hij over de boot was gegleden, was hij erin geslaagd om de houten reling vast te grijpen, en hij klampte zich er aan vast terwijl het meedogenloze water trachtte zijn greep te verzwakken. Elke spier in zijn lichaam trilde, en hij wist niet hoe lang hij het nog vol zou kunnen houden.
Om hem heen deden zijn broeders hetzelfde. Ze hielden zich krampachtig vast aan wat ze dan ook konden vinden, terwijl het water probeerde hen van de boot te spoelen. Op de één of andere manier wisten ze vol te houden.
Het geluid was oorverdovend, en hij kon niet verder dan enkele meters voor zich kijken. Ondanks de zomerse dag was de regen koud, en het water deed een huivering over zijn lichaam heen lopen. Kolk stond met zijn handen op zijn heupen, schijnbaar onverstoord door de regenmuur, en blafte naar hen.
“TERUG NAAR JE PLEK!” schreeuwde hij. “ROEIEN!”
Kolk ging zelf ook zitten en begon te roeien, en binnen enkele momenten glibberden en kropen de jongens over het dek, terug naar de banken. Thors hart bonsde terwijl hij de reling losliet, en worstelde om het dek over te komen. Krohn, die in zijn shirt zat, jankte, en Thor gleed uit en viel hard op het dek.
Hij kroop de rest van de weg, en wist uiteindelijk zijn plek te bereiken.