Stara hief haar boog, mikte op twee soldaten die met getrokken zwaarden op Reece afkwamen, en schakelde hen beiden uit.
Ze stonden met zijn vieren op de hoogste tribune, met hun rug naar de muur. Reece zag zo’n honderd man op hen af stormen. Ze zaten in de val, en ze konden geen kant op.
Reece begreep niet waarom Stara hen hierheen had geleid. Hij zag geen uitweg, en hij wist zeker dat ze spoedig zouden sterven.
“Wat is je plan?” schreeuwde hij haar haar, terwijl ze tegen de mannen vochten. “Er is geen uitweg!”
“Kijk omhoog,” antwoordde ze.
Reece keek omhoog en zag boven hen nog een ijzeren kroonluchter hangen, die was verbonden aan een lang touw dat naast hen aan de grond bevestigd was.
Reece fronste.
“Ik begrijp het niet,” zei hij.
“Het touw,” zei ze. “Pak het vast. Allemaal. En hou je goed vast.”
Ze deden wat ze zei, en pakten het touw stevig vast. Ineens realiseerde Reece zich wat Stara wilde doen.
“Weet je zeker dat dit een goed idee is?” riep hij uit.
Maar het was al te laat.
Terwijl een tiental soldaten op hen af stormde, greep Stara Reece’ zwaard, sprong in zijn armen, en sneed het touw door.
Reece voelde hoe zijn maag zich omdraaide terwijl ze met een duizelingwekkende snelheid de lucht in werden getrokken. Ze hielden zich vast voor hun leven terwijl de ijzeren kroonluchter naar beneden viel. Hij verpletterde de mannen onder hen en lanceerde de vier hoog de lucht in.
Daar hingen ze, zwaaiend in de lucht, een goede vijftien meter boven de grond.
Reece keek naar beneden. Hij zweette en verloor bijna zijn grip op het touw.
“Daar!” riep Stara uit.
Reece draaide zich om, zag het grote glas-in-lood raam voor hen, en realiseerde zich wat haar plan was. Het stugge touw sneed in zijn handpalmen, en hij begon weg te glijden. Hij wist niet hoe lang hij het nog vol zou kunnen houden.
“Ik verlies mijn grip!” riep Srog uit, die zijn best deed om zich, ondanks zijn verwondingen, vast te houden.
“We moeten zwaaien!” riep Stara. “We hebben momentum nodig! Zet je af vanaf de muur!”
Reece volgde haar voorbeeld: hij leunde naar voren en zette zich met zijn voeten af van de muur. Het touw begon steeds wilder heen en weer te zwaaien. Ze zetten zich weer af, en toen nog een keer, tot ze helemaal terug zwaaiden, als een pendule, en ze schreeuwend op het enorme glas-in-lood raam afzwaaiden.
Het glas explodeerde en regende op hen neer, en ze lieten het touw los, waarna ze op het brede stenen platform aan de onderkant van het raam landden.
Ze stonden daar, vijftien meter boven de grond. De koude lucht waaide naar binnen. Reece keek naar beneden en zag aan de ene kant honderden soldaten naar hem opkijken, die zich afvroegen hoe ze hen moesten achtervolgen; aan de andere kant zag hij de buitenkant van het fort. Het regende hard, en de val was een goede negen meter naar beneden, hoog genoeg om een been te breken. Maar Reece zag ook dat er een aantal struiken onder hen stonden, en de grond was nat en zacht door de modder. Het zou een lange, harde val zijn; maar misschien zouden de struiken hun val breken.
Ineens schreeuwde Reece het uit. Hij voelde hoe zijn vlees werd doorboord door metaal. Hij greep naar zijn arm en zag dat hij zojuist was geschampt door een pijl. Het was een kleine wond, maar het prikte.
Reece wierp een blik over zijn schouder en zag dat tientallen van Tirus’ mannen hun bogen tevoorschijn hadden gehaald. De pijlen vlogen hen nu om de oren.
Reece wist dat ze geen tijd meer hadden. Hij zag Stara aan zijn ene kant staan, Matus en Srog aan de andere. Ze waren allemaal doodsbang voor de val. Hij greep Stara’s hand. Het was nu of nooit.
Ze wisten alle vier wat er moest gebeuren. Zonder nog een woord te wisselen sprongen ze. Ze schreeuwden het uit terwijl ze door de verblindende regen en wind naar beneden sprongen, en Reece vroeg zich af of hij niet van de ene dood naar de andere sprong.
HOOFDSTUK TWEE
Godfrey hief met trillende handen zijn boog, leunde over de rand van de borstwering, en mikte. Hij wilde een doel kiezen en meteen vuren—maar het zicht deed hem verstijven. Hij zag een goedgetraind leger van duizenden McCloud soldaten over het landschap spoelen, richting de poorten van het Koninklijk Hof. Tientallen van hen renden naar voren met een ijzeren stormram, en beukten hem keer op keer tegen het ijzeren valhek aan. De muren trilden.
Godfrey verloor zijn balans terwijl hij vuurde, en de pijl zeilde onschuldig door de lucht. Hij greep een andere pijl en spande met een bonzend hart zijn boog. Hij wist zeker dat hij hier vandaag zou sterven. Hij leunde over de rand, maar voor hij kon vuren, werd zijn ijzeren helm met een luid gekletter geraakt door een steen.
Godfrey viel achterover, en zijn pijl schoot recht de lucht in. Hij rukte zijn helm af en wreef over zijn pijnlijke hoofd. Hij had nooit gedacht dat een steen zoveel pijn kon doen; het ijzer leek tot in zijn schedel door te trillen.
Godfrey vroeg zich af hoe hij in deze situatie terecht was gekomen. Goed, hij was heldhaftig geweest, en hij had geholpen door de hele stad op de komst van de McClouds te attenderen. Daardoor had hij kostbare tijd gewonnen. Hij had misschien zelfs wat levens gered. In ieder geval dat van zijn zus.
Maar nu was hij hier, met nog slechts een paar overgebleven soldaten, geen van hen Zilveren, geen van hen ridders, en nu moest hij deze geëvacueerde stad tegen een heel leger McCloud soldaten verdedigen. Dit soldatenleven was niets voor hem.
Er klonk een luide klap, en Godfrey wankelde op zijn benen terwijl het ijzeren valhek werd open geramd.
Er stroomden duizenden mannen door de open stadspoorten naar binnen, schreeuwend, belust op bloed. Terwijl hij op de borstwering zat, wist Godfrey dat het slechts een kwestie van tijd was tot ze hierboven zouden komen, tot hij zou moeten vechten tot zijn dood. Was dit wat het betekende om een soldaat te zijn? Was dit wat het betekende om dapper en onbevreesd te zijn? Om te sterven, zodat anderen konden leven? Nu hij de dood in de ogen keek, wist hij niet zo zeker meer of dit wel een goed idee was. Het was geweldig om een soldaat te zijn, om een held te zijn; maar leven was beter.
Terwijl Godfrey overwoog om te stoppen, om er vandoor te gaan en zich ergens te verstoppen, stormden ineens een aantal McClouds de borstweringen op. Godfrey zag hoe één van de andere soldaten werd neergestoken en kreunend op zijn knieën viel.
En toen gebeurde het. Ondanks zijn rationele denken, ondanks het feit dat hij geen soldaat wilde zijn, knapte er iets in hem. Iets dat hij niet kon controleren. Er was iets in Godfrey dat het niet kon verdragen om anderen te zien lijden. Voor zichzelf kon hij de moed niet opbrengen; maar als hij zag dat zijn medemens in de problemen zat, dan werd hij overvallen door een bepaalde roekeloosheid. Misschien zelfs wel een soort ridderschap.
Godfrey reageerde zonder na te denken. Hij greep een lange spies en stormde op de McClouds af die één voor één de borstwering op kwamen rennen. Hij schreeuwde en dreef het lange metalen mes door de borst van de eerste man heen. Godfrey bleef door rennen en gebruikte zijn gewicht om hen allemaal naar achteren te drijven.
Tot zijn eigen verbazing lukte het hem. Hij dreef de mannen terug de stenen wenteltrap op, weg van de borstweringen, en wist in zijn eentje te voorkomen dat de McClouds de borstweringen bestormden.
Godfrey liet stomverbaasd de spies vallen. Hij wist niet wat hem overkwam. Ook zijn medestrijders keken verbaasd, alsof ze niet hadden gedacht dat hij het in zich had.
Terwijl Godfrey zich afvroeg wat hij nu moest doen, werd die beslissing voor hem gemaakt. Hij zag iets bewegen vanuit zijn ooghoek. Hij draaide zich om en zag nog een tiental McClouds op hem afstormen, vanaf de andere kant van de borstweringen.