De andere reden was simpeler: het zwaard was van haar. Het was een cadeau van Will geweest. Siobhan had het recht niet om Kate te vertellen wanneer ze het mocht pakken.
Kate nam een aanloop en sprong op een tak, waarna ze over de cirkel van doornstruiken heen sprong. Als dit het beste was dat Siobhan te bieden had, zou ze haar zwaard pakken en net zo makkelijk naar buiten lopen als wanneer ze over een landweggetje liep. Ze kwam gehurkt neer, en keek naar het zwaard dat op haar wachtte.
Nu was er echter iemand die het wapen vasthield. Kate staarde ernaar. Naar zichzelf.
Zij was het zonder twijfel, tot in de kleinste details. Hetzelfde korte rode haar. Hetzelfde lenige figuur. Maar deze versie van haar droeg andere kleren. Ze was gekleed in het groen en bruin van het bos. Haar ogen waren ook anders, bladgroen van rand tot rand, en allesbehalve menselijk. Terwijl Kate naar haar keek, trok haar andere versie Wills zwaard. Ze sneed ermee door de lucht, alsof ze het wilde testen.
“Jij bent mij niet,” zei Kate.
“Jij bent mij niet,” zei de andere Kate. Ze had exact dezelfde toon, dezelfde stem. “Je bent gewoon een goedkope kopie, nog niet half zo goed.”
“Geef me het zwaard,” eiste Kate.
De andere Kate schudde haar hoofd. “Ik denk dat ik hem hou. Jij verdient hem niet. Jij bent gewoon uitschot uit het weeshuis. Geen wonder dat het niets werd met Will.”
Kate stormde op haar af en zwaaide met alle sterkte en furie die ze kon opbrengen met haar oefenzwaard, alsof ze het wezen met pure kracht kon uitschakelen. Maar haar oefenzwaard werd tegengehouden door het staal van de echte versie.
Ze stak en sneed, veinsde en sloeg, en viel aan met alle vaardigheden die ze had opgedaan tijdens Siobhans wrede training. Kate benutte de kracht die de fontein haar had geschonken tot het uiterste, en gebruikte al haar snelheid om door de verdediging van haar tegenstander heen te breken.
De andere versie van haar pareerde elke aanval perfect, en leek elke beweging die Kate maakte te anticiperen. Toen ze terugsloeg, kon Kate haar aanvallen maar nauwelijks afweren.
“Je bent niet goed genoeg,” zei de andere versie van haar. “Je zult nooit goed genoeg zijn. Je bent zwak.”
Haar woorden raakten Kate bijna net zo hard als de impact van haar aanvallen. Ze deden pijn, en dat kwam vooral omdat Kate het vermoeden had dat ze de waarheid sprak. Hoe vaak hadden ze het wel niet gezegd in het Huis der Onbekenden? Hadden Wills vrienden het haar niet bewezen op het trainingsveld?
Kate gaf een schreeuw van woede en viel weer aan.
“Geen controle,” zei haar andere zelf terwijl ze de aanvallen afweerde. “Geen overwegingen. Niets dan een klein meisje dat krijgertje speelt.”
Kates spiegelbeeld haalde uit, en Kate voelde de pijn van het zwaard dat haar heup raakte. Even voelde het niet anders dan de vergankelijke zwaarden die haar zo vaak hadden geraakt, maar deze keer trok de pijn niet weg. Deze keer was er bloed.
“Hoe voelt dat nu, om te weten dat je gaat sterven?” vroeg haar tegenstander.
Angstaanjagend. Het voelde angstaanjagend, want Kate wist dat het de realiteit was. Ze kon deze tegenstander niet verslaan. Ze kon haar zelfs niet overleven. Ze zou hier sterven, in deze cirkel van doorns.
Kate rende naar de rand en smeet haar houten zwaard opzij, want het vertraagde haar slechts. Ze sprong naar de rand van de cirkel en hoorde het gelach van haar spiegelbeeld achter zich. Kate bedekte haar gezicht met haar handen en sloot haar ogen tegen de doorns, hopend dat het genoeg zou zijn.
Terwijl ze erdoorheen rende, rukten de doorns aan haar kleren en de onderliggende huid. Kate voelde bloed vloeien, maar ze dwong zichzelf door de struiken heen, en durfde haar ogen pas open te doen toen ze aan de andere kant weer naar buiten kwam.
Ze keek om. Ze was er half van overtuigd dat haar spiegelbeeld haar achterna was gegaan, maar Kate zag dat ze was verdwenen. Het zwaard lag weer op de boomstronk, alsof ze er nooit was geweest.
Ze zakte in elkaar. Haar hart bonsde hevig van de inspanning. Ze bloedde overal, zowel van de doorns als van de wond op haar heup. Ze rolde op haar rug en staarde naar het bladerdak, terwijl de pijn in golven over haar heen stroomde.
Siobhan verscheen in haar gezichtsveld en keek op haar neer met een mix van teleurstelling en medelijden. Kate wist niet welke van de twee erger was.
“Ik zei toch dat je niet klaar was,” zei ze. “Ben je nu wel klaar om te luisteren?”
HOOFDSTUK VIJF
Vrouwe Emmeline Constance Ysalt d’Angelica, stond er op het briefje, Markiezin van Sowerd en Vrouwe van de Orde van de Sjerp. Angelica was minder onder de indruk van het gebruik van haar volledige naam, dan van de bron van het briefje: de Weduwe had haar opgeroepen voor een persoonlijk gesprek.
Oh, ze had het niet op die manier gebracht. Er stonden zinnen in over “verrukt om het genot van uw gezelschap te verzoeken,” en “in de hoop dat het u schikt.” Angelica wist net zo goed als iedereen dat een verzoek van de Weduwe gelijk stond aan een bevel, ook al was het de Assemblee van Aristocraten die de wetten maakte.
Ze dwong zichzelf om niets van haar bezorgdheid te laten zien terwijl ze naar de vertrekken van de Weduwe liep. Ze keek niet nerveus in spiegels, en wriemelde niet onnodig met haar vingers. Angelica wist dat ze er perfect uitzag vanwege de tijd die ze elke ochtend met haar dienstmeisjes voor de spiegel doorbracht, zódat ze er perfect uitzag. Ze wriemelde niet omdat ze perfecte controle over zichzelf had. Trouwens, waar zou ze zich zorgen over moeten maken? Ze had alleen maar een afspraak met een oude vrouw. Het was niet alsof ze de schuilplaats van een schaduwkat inliep.
Angelica probeerde dat te onthouden terwijl ze de deuren van de oude vrouw naderde. Een bediende duwde ze open en kondigde haar aan.
“Milady d’Angelica!”
Ze zou zich veilig moeten voelen, maar de realiteit was dat dit de koningin van het koninkrijk was, en Sebastians moeder, en Angelica had te veel gedaan in haar leven om zeker te weten dat ze afkeuring kon vermijden. Toch liep ze naar voren, en dwong ze zichzelf om een zorgvuldig gecreëerd masker van zelfverzekerdheid te projecteren.
Ze was nog niet eerder in de privévertrekken van de Weduwe geweest. Om eerlijk te zijn waren ze wat teleurstellend, ontworpen met een soort simpele grandeur die al zeker twintig jaar uit de tijd was. Er waren te veel donkere houten panelen naar Angelica’s smaak, en hoewel er wel goud en zijde aanwezig was, kwamen de ruimtes nog altijd niet in de buurt bij de extravagantie die Angelica gekozen zou hebben.
“Had je iets meer verwacht, liefje?” vroeg de Weduwe. Ze zat bij een raam dat uitzicht bood over de tuinen, op een stoel gemaakt van donker hout en groen leer. Er stond een tafel met inlegwerk tussen haar en een andere, slechts subtiel minder hoge stoel. Ze droeg een relatief eenvoudige dagjurk zonder al te veel opsmuk, en een diadeem in plaats van een kroon. Maar er was nog altijd geen twijfel over de autoriteit van de oudere vrouw.
Angelica boog. Een gepaste buiging, niet één van de simpele bewegingen zoals die van een dienstmeid. Zelfs bij iets als dit waren de subtiele gradaties van status belangrijk. De seconden sleepten zich voort terwijl Angelica wachtte op toestemming om op te staan.
“Kom alsjeblieft zitten, Angelica,” zei de Weduwe. “Zo wil je graag genoemd worden, nietwaar?”
“Ja, uwe Majesteit.” Angelica had het vermoeden dat ze maar al te goed wist hoe ze genoemd wilde worden. Ze merkte ook op dat er geen corresponderende hint van informaliteit was bij Sebastians moeder.
Desondanks was ze plezierig genoeg. Ze bood haar een kruidenthee met frambozen aan uit een pot die duidelijk net gezet was, en serveerde Angelica een stukje vruchtencake met haar eigen zorgvuldig gehandschoende hand.