Sophia schudde haar hoofd.
“Er zijn dingen waar je beter niet over na kunt denken. We moeten ons concentreren op het heden, niet op het verleden.”
Het was niet bepaald een bevredigend antwoord, maar Kate had ook niet meer verwacht. Sophia wilde niet praten over wat er gebeurd was de nacht dat hun ouders waren verdwenen. Ze wilde er nooit over praten, en zelfs Kate moest toegeven dat ze zich ongemakkelijk voelde wanneer ze erover nadacht. Trouwens, in het Huis van de Niet-Opgeëisten hadden ze het nooit goed gevonden als weeskinderen over hun verleden praatten. Ze noemden het ondankbaar. Het was wederom een toevoeging aan de lijst met dingen die je straf konden opleveren.
Kate schopte een rat van haar voet en ging rechtop zitten terwijl ze om zich heen keek.
“We kunnen hier niet blijven,” zei ze.
Sophia knikte.
“We zullen sterven als we op straat blijven.”
Dat was een harde gedachte, maar waarschijnlijk wel de realiteit. Er waren zoveel manieren om te sterven in de straten van deze stad. Kou en honger waren slechts het topje van de ijsberg. Met de straatbendes, de wacht, ziektes en alle andere gevaren, leek zelfs het weeshuis een veilige plek.
Niet dat Kate ooit terug zou gaan. Ze zou het gebouw tot de grond toe afbranden voor ze er ooit weer een voet over de drempel zou zetten. Misschien zou ze het op een dag sowieso wel tot de grond toe afbranden. Ze glimlachte bij de gedachte.
Kate voelde haar maag knorren, dus ze haalde het laatste stuk van haar cake tevoorschijn en begon te eten. Toen herinnerde ze zich haar zus. Ze brak de helft af en gaf het aan haar.
Sophia keek haar hoopvol aan, maar schuldig.
“Het is goed,” loog Kate. “Ik heb nog een stuk in mijn jurk.”
Sophia pakte het onwillig van haar aan. Kate voelde dat haar zus wist dat ze loog, maar te hongerig was om zichzelf het stuk cake te ontzeggen. Maar hun band was zo sterk dat Kate de honger van haar zus kon voelen, en Kate kon nooit gelukkig zijn als haar zus dat niet was.
Uiteindelijk kropen ze uit hun schuilplaats.
“Dus, grote zus,” vroeg Kate, “ideeën?”
Sophia zuchtte bedroefd en schudde haar hoofd.
“Nou, ik heb nog steeds honger,” zei Kate. “Ik denk dat we met een volle maag beter kunnen nadenken.”
Sophia knikte instemmend en ze begonnen terug te lopen naar de grote straten.
Al snel vonden ze een doelwit - een andere bakker - en ze stalen hun ontbijt op dezelfde manier als ze hun laatste maaltijd hadden gestolen. Toen ze een steeg in doken en zich vol aten, was het verleidelijk om te denken dat ze de rest van hun leven zo zouden leven, dat ze hun gedeelde talent gebruikten om te nemen wat ze nodig hadden als er niemand oplette. Maar Kate wist dat het zo niet kon blijven doorgaan. Niets dat goed was kon eeuwig duren.
Kate keek uit over de drukte in de stad. Het was overweldigend, en de straten leken zich eindeloos uit te strekken.
“Als we niet op straat kunnen blijven,” zei ze, “wat doen we dan? Waar gaan we heen?”
Sophia aarzelde even. Ze zag er niet zo onzeker uit als Kate.
“Ik weet het niet,” gaf ze toe.
“Nou, wat kúnnen we doen?” vroeg Kate.
Hun lijst met opties was niet zo lang als hij had moeten zijn. De realiteit was dat weeskinderen als zij geen opties hadden in het leven. Ze waren voorbereid op een leven waar ze zouden worden verkocht als leerlingen of bediendes, soldaten of erger. Er was nooit de verwachting geweest dat ze ooit vrij zouden zijn, want zelfs de mensen die oprecht op zoek waren naar een leerling betaalden slechts een hongerloontje; nooit genoeg om ooit hun schuld af te kunnen betalen.
Bovendien had Kate weinig geduld voor naaien of koken, etiquette of fournituren.
“We zouden op zoek kunnen gaan naar een handelaar en proberen om een leerplaats te krijgen,” stelde Kate voor.
Sophia schudde haar hoofd.
“Zelfs als we iemand vinden die bereid is om ons aan te nemen, zullen ze eerst met onze familie willen spreken. Als we geen vader kunnen laten zien die een goed woordje voor ons doet, zullen ze weten wat we waren.”
Kate moest toegeven dat haar zus een punt had.
“We zouden ons kunnen opgeven als scheepshulpjes. Dan kunnen we de rest van het land zien.”
Terwijl ze het zei, wist ze dat dat waarschijnlijk net zo belachelijk was als haar eerste idee. Een kapitein zou ook vragen stellen en er zouden waarschijnlijk wachters op zoek zijn naar twee ontsnapte weeskinderen. Ze konden in elk geval niet op iemand anders vertrouwen voor hulp, niet na wat er in de bibliotheek was gebeurd met de enige man in de stad die ze als haar vriend had beschouwd. Wat was ze naïef geweest.
De immensiteit van hun situatie leek ook tot Sophia door te dringen. Ze staarde voor zich uit met een weemoedige blik in haar ogen.
“Als je alles kon doen,” vroeg Sophia, “als je overal heen kon gaan, waar zou je dan heen gaan?”
Kate had er nog nooit zo over nagedacht.
“Ik weet het niet,” zei ze. “Ik bedoel, ik heb nooit verder gedacht dan simpelweg de dag overleven.”
Sophia zweeg lange tijd. Kate voelde haar denken.
Uiteindelijk begon Sophia te praten.
“Als we proberen om iets normaals te doen, zullen er net zoveel obstakels op ons pad zijn als wanneer we mikken op de grootste dingen die je kunt bereiken. Misschien zelfs meer, omdat mensen verwáchten dat mensen als wij genoegen nemen met minder. Dus wat zou jij willen, liever dan wat dan ook?”
Kate dacht daarover na.
“Ik wil onze ouders vinden,” zei Kate, die het pas besefte toen ze het zei.
Ze voelde de pijn die door Sophia heen schoot.
“Onze ouders zijn dood,” zei Sophia. Ze klonk zo zeker van haar zaak dat Kate haar weer wilde vragen wat er al die jaren geleden was gebeurd. “Het spijt me, Kate. Dat was niet wat ik bedoelde.”
Kate zuchtte, verbitterd.
“Ik wil dat niemand me meer kan vertellen wat ik moet doen,” zei Kate, die het enige koos dat ze bijna net zo graag wilde als haar ouders terugzien. “Ik wil vrij zijn, écht vrij.”
“Dat wil ik ook,” zei Sophia. “Maar er zijn slechts weinig mensen echt vríj in deze stad. De enige zijn -”
Ze keek uit over de stad, en Kate volgde haar blik. Ze keek naar het paleis, met zijn glimmende marmer en vergulde versieringen.
Kate kon voelen wat ze dacht.
“Ik denk niet dat je erg vrij bent als je een dienstmeisje in het paleis bent,” zei Kate.
“Ik dacht niet aan een dienstmeisje worden,” beet Kate. “Wat als… wat als we gewoon naar binnen konden lopen en een van hen konden zijn? Wat als we hen konden overtuigen van wat we waard zijn? Wat als we met een rijke man konden trouwen die banden met het hof heeft?”
Kate lachte niet, maar alleen omdat ze voelde hoe serieus haar zus was over het idee. Het laatste wat Kate wilde, was het paleis in wandelen en met een man trouwen die haar vertelde wat ze moest doen.
“Ik wil niet van iemand anders afhankelijk zijn voor mijn vrijheid,” zei Kate. “Als het leven ons één ding heeft geleerd, dan is het wel dat we op onszelf zijn aangewezen. Alleen op onszelf. Op die manier hebben we de controle over alles wat ons overkomt. En we hoeven niemand te vertrouwen. We moeten leren om voor onszelf te zorgen. Om onszelf te onderhouden. Om van het land te leven. We moeten leren jagen. Leren hoe we ons eigen voedsel kunnen verbouwen. Alles waarbij we niet op iemand anders hoeven te vertrouwen. En we moeten goede wapens zien te krijgen en goede vechters worden. Als er dan iemand komt die ons wil afnemen wat van ons is, kunnen we hem doden.”
En plotseling drong het tot haar door.
“We moeten weg uit deze stad,” drong ze aan. “Er zijn hier te veel gevaren voor ons. We moeten buiten de stad wonen, op het platteland, waar er minder mensen zijn en waar niemand ons kwaad kan doen.”
Hoe meer ze erover praatte, hoe meer het tot haar doordrong dat het was wat ze moesten doen. Het was haar droom. Op dat moment wilde Kate niets liever dan naar de poorten van de stad rennen, naar de open vlaktes die aan de andere kant lagen.