‘Ik neem wat persoonlijk verlof op,’ zei ze.
Ze had nog net de tijd om Saskia te zien fronsen voordat ze zich op haar hielen omdraaide en via dezelfde weg weer naar buiten beende.
Vijf minuten later zat Lacey aan de telefoon om een vlucht naar Engeland te boeken.
HOOFDSTUK TWEE
‘Je bent officieel gek geworden, zus.’
‘Schat, je handelt irrationeel.’
‘Is alles goed met tante Lacey?’
De woorden van Naomi, mam en Frankie herhaalden zich in Lacey’s hoofd toen ze uit het vliegtuig op het asfalt van Heathrow Airport stapte. Misschien was ze niet goed snik geweest, om met de eerste vlucht uit JFK te vertrekken, zeven uur in een vliegtuig te zitten met niets anders dan haar tas, haar gedachten en een draagtas vol kleren en toiletartikelen die ze op het vliegveld had gekocht. Maar Saskia, New York en David de rug toekeren was een opwindend gevoel geweest. Het had haar een jong gevoel gegeven. Zorgeloos. Avontuurlijk. Dapper. In feite had het haar aan de Lacey Doyle herinnerd die ze VD was geweest, ‘Vóór David’.
Het nieuws aan haar familie vertellen dat ze zonder waarschuwing naar Engeland vertrok, met de telefoon op de luidspreker nota bene, was minder opwindend geweest, omdat geen van hen een filter leek te bezitten en ze alle drie dezelfde slechte gewoonte hadden om hardop te zeggen wat ze dachten.
‘Stel dat je ontslagen wordt?’ had mama gejammerd.
‘O, ze zal zeker ontslagen worden,’ had Naomi ingestemd.
‘Heeft tante Lacey een zenuwinzinking?’ had Frankie gevraagd.
Lacey zag voor zich hoe ze alle drie rond een vergadertafel zaten en hun best deden om haar bubbel te laten barsten. Maar dat was natuurlijk niet de realiteit van de situatie. Als haar naasten was het hun taak om haar de harde waarheden voor te schotelen. Wie anders zou het doen in dit nieuwe, onbekende ND-tijdperk, ‘Ná David’?
Lacey stak de ontvangsthal over en liep achter de rest van de vermoeide passagiers aan. De beroemde Engelse motregen hing in de lucht. Tot zover de lente. Terwijl het vocht haar haren liet kroezen, kreeg Lacey eindelijk tijd om na te denken. Maar er was nu geen weg terug meer, niet na een vlucht van zeven uur en de honderden dollars die van haar bankrekening waren afgeschreven.
De terminal was een enorm tuinkasachtig gebouw, geheel van staal en strak blauw getint glas, bekroond met een ultramodern gebogen dak. Lacey ging de glimmende, betegelde ruimte binnen, versierd met kubistische muurschilderingen gesponsord door de vreemd klinkende British Building Society, en ging in de rij voor de paspoortcontrole staan. Toen ze aan de beurt was, was de douanebeambte in het hokje een fronsende blonde vrouw met zwarte, getekende wenkbrauwen. Lacey overhandigde haar paspoort.
‘Reden van bezoek? Zaken of vakantie?’
Het accent van de douanebeambte was hard, ver van de zacht en vriendelijk sprekende Britse acteurs van haar favoriete talkshows waar Lacey zo van gecharmeerd was.
‘Ik ben op vakantie.’
‘Je hebt niet eens geen retourticket.’
Door de ongebruikelijke grammatica duurde het even voor Lacey’s brein om te begrijpen wat de vrouw eigenlijk zei. ‘Het is een vakantie voor onbepaalde tijd.’
De douanebeambte trok haar grote, zwarte wenkbrauwen op en haar frons veranderde in achterdocht. ‘Als je van plan bent om hier te werken, dan heb je een visum nodig.’
Lacey schudde haar hoofd. ‘Dat ben ik niet van plan. Het laatste wat ik hier kom doen is werken. Ik ben net gescheiden. Ik heb wat tijd en ruimte nodig om mijn hoofd leeg te maken, ijs te eten en slechte films te kijken.’
De gelaatstrekken van de douanebeambte werden onmiddellijk zachter van empathie, waardoor Lacey de duidelijke indruk kreeg dat ze ook een lid van de Club van Zielige Gescheiden Vrouwen was.
Ze gaf Lacey haar paspoort terug. ‘Geniet van je verblijf. En hoofd omhoog, oké?’
Lacey slikte de brok weg die zich in haar keel had gevormd, bedankte de douanebeambte en ging door naar de aankomsthal. Daar stonden verschillende groepjes mensen te wachten tot hun geliefden zouden verschijnen. Sommigen hielden ballonnen vast, anderen bloemen. Een groep heel blonde kinderen had een bordje met de tekst: ‘Welkom thuis mama! We hebben je gemist!’
Natuurlijk was er niemand om Lacey te begroeten, en terwijl ze door de drukke hal liep op weg naar de uitgang, dacht ze na over hoe ze nooit meer door David op een vliegveld begroet zou worden. Had ze het maar geweten toen ze van die zakenreis terugkwam – antieke vazen kopen in Milaan – dat dat de laatste keer zou zijn dat David haar op het vliegveld zou verrassen met een grijns op zijn gezicht en een grote bos kleurrijke margrieten in zijn armen. Dan zou ze er meer van genoten hebben.
Buiten hield Lacey een taxi aan. Het was zo’n typische zwarte Britse taxi, waarvan de aanblik haar onmiddellijk een steek van nostalgie bezorgde. Zij, Naomi en hun ouders hadden al die jaren geleden, tijdens die noodlottige, laatste familievakantie, ook in een zwarte taxi gereden.
‘Waar wil je heen?’ vroeg de gedrongen bestuurder, terwijl Lacey op de achterbank gleed.
‘Wilfordshire.’
Er ging even wat tijd voorbij. De bestuurder draaide zich nu helemaal naar haar om en keek haar aan met een diepe frons in zijn borstelige wenkbrauwen. ‘Weet je dat dat twee uur rijden is?’
Lacey knipperde met haar ogen, niet zeker wat hij haar probeerde te vertellen.
‘Dat is prima,’ zei ze, en ze haalde haar schouders een beetje op.
Hij zag er nog verbijsterder uit. ‘Je bent een Amerikaanse, toch? Nou, ik weet niet hoeveel je dáár aan een taxirit uitgeeft, maar aan deze kant van de plas kost een rit van twee uur je een behoorlijk duit.’
Zijn abrupte manier van doen verraste Lacey, niet alleen omdat het niet overeenkwam met het beeld in haar hoofd van een brutale Londense taxichauffeur, maar vanwege de verborgen suggestie dat ze zich zo’n rit niet kon veroorloven. Ze vroeg zich af of het iets te maken had met het feit dat ze als vrouw alleen op reis was. Niemand had David ooit in twijfel getrokken als ze samen lange taxiritten maakten.
‘Ik kan het betalen,’ verzekerde ze de taxichauffeur, en haar toon was een beetje ijzig.
De chauffeur draaide zich terug naar voren en drukte op de startknop van de teller. Het ding piepte en er flitste een groen pond-symbool op, waarvan de aanblik een nieuwe golf van nostalgie in Lacey veroorzaakte.
‘Zolang als je dat maar kunt,’ zei hij, en hij reed bij de stoeprand weg.
Tot zover de Britse gastvrijheid, dacht Lacey.
*
Ze kwamen de beloofde twee uur later in Wilfordshire aan, Lacey tweehonderdvijftig pond armer. Maar de dure rit en de minder dan vriendelijke taxichauffeur verbleekten zodra Lacey uit de auto stapte en diep de frisse zeelucht inademde. Het rook net zoals ze zich herinnerde.
De manier waarop geuren en smaken zulke sterke herinneringen konden oproepen vond Lacey altijd opmerkelijk, en nu was het niet anders. De zoute lucht veroorzaakte een plotselinge golf van zorgeloos genot vanbinnen, een gevoel dat ze al sinds haar vader was vertrokken niet meer had gevoeld. Het was zo sterk dat ze zich bijna vooroverboog. De onrust die de reactie van haar familie over de spontane reis haar had gegeven smolt gewoon weg. Lacey was precies waar ze moest zijn.
Ze liep door de hoofdstraat. De motregen die op Heathrow Airport had gehangen was nergens te bekennen en het laatste restje zonsondergang zette alles in een gouden licht, waardoor het er magisch uitzag. Het was precies zoals ze het zich herinnerde: twee parallelle rijen oude stenen huizen, tot aan de geplaveide trottoirs gebouwd, met hun originele glazen erkers die uitstaken in de straten. Geen van de etalages was gemoderniseerd sinds ze hier voor het laatst was geweest. Ze hadden allemaal nog steeds hun originele houten uithangborden, en elke winkel was uniek en verkocht alles van kinderkleding tot fournituren, baksels en kleine pakjes koffie. Er was zelfs een ouderwetse snoepwinkel, gevuld met grote glazen potten met gekleurde snoepjes, waar alles voor een penny per stuk kon worden gekocht.